
Bibeb & VIP’s (1965), met o.a. het interview met Willem/Wim van Genk
Tussen 1947 en 1964 was Willem van Genk tewerkgesteld in een werkplaats voor ‘onvolwaardigen’ in Den Haag. Beide jaartallen zijn afkomstig uit het interview dat journaliste Bibeb (pseudoniem van Elisabeth Maria Lampe-Soutberg, 1914-2010) met hem hield naar aanleiding van zijn eerste solotentoonstelling in 1964. Het beginjaar komt expliciet ter sprake: “Waarop ik wil weten hoelang hij al in die werkplaats voor onvolwaardigen zit. Van Genk: ‘Van ‘47’”. Uit de inleiding bij het interview kan het eindjaar worden afgeleid: “Het jaar dat dit interview werd geschreven werd hem het werk en z’n salarisje waarvan hij kon sparen voor z’n reizen afgenomen.” [1]
Van Genk werkte daarmee achttien jaar op de AVO-werkplaats, een periode waarover opmerkelijk weinig gegevens te vinden zijn. Het interview met Bibeb is met afstand de belangrijkste bron en zelfs daar is de informatie schaars. De journaliste laat in haar artikel ook Van Genks jongste zuster Willy aan het woord, bij wie hij elke avond op bezoek gaat om rustig te kunnen tekenen:
ZUSTER: ‘Meneer Beljon kan wel zeggen dat hij een kunstenaar is, en ik geloof ’t ook wel, maar de meeste mensen zijn geen kunstenaar. Als hij de kost kon verdienen, kunnen we hem weghalen. Wie wil hem nu onderhouden? De geneeskundige dienst heeft hem zelf weggehaald. Ze hadden hem een goed kosthuis beloofd. ’t Is toch waar, je zat de hele dag te tekenen, dat vinden ze een soort afwijking.’ [2]
Eerder heeft een andere zuster, Addy, al iets meer details gegeven:
Terwijl z’n zuster vertelt dat hij op de ambachtsschool is geweest en veel baantjes heeft gehad, allemaal voor een blauwe maandag. De laatste bij een schoenmaker en toen bleef hij met de bakfiets zolang bij ’t station, stond-ie maar naar de treinen te kijken. Op een gegeven dag had ie geen werk, toen zijn ze hem komen halen. Ja, wie moest voor hem zorgen? ‘Toen ik nog thuis was, at hij met de pot mee. Toen we allemaal getrouwd waren, toen ik trouwplannen had…’ [3]
De suggestie is dat de laatste zin moet worden aangevuld met ‘toen kon dat niet meer’. Van Genk woonde bij zijn zusters – hij had er negen – die één voor één hun eigen leven gingen leiden.
In de jaren negentig bevestigt Van Genks zuster Tiny het verhaal over de baantjes die haar broer na de oorlog had, “Allemaal blauwe-maandag-baantjes. Het duurde overal maar heel kort en dan begonnen de moeilijkheden.” Volgens Tiny was hij eerst jongste bediende op een reclamebureau op de Mauritskade, waarna een aanstelling volgde als kantoorbediende bij een grossierderij in medicijnen aan de Oude Scheveningseweg. Zijn laatste baas was een schoenmaker in de Van Musschenbroekstraat. [4] Het gezin Van Genk, bestaande uit vader Jozef van Genk, een aantal van zijn dochters plus hun onaangepaste broer, woonde in die tijd op het adres Magnoliastraat 10.
Tussen 1947 en 1964 verdwijnt Willem van Genk vrijwel volledig van de radar. [5] We weten dat zijn vader voor de derde keer trouwde in 1952, weer weduwnaar werd in 1954 en overleed in oktober 1958. Kort daarna meldde zijn zoon zich bij de Academie voor Beeldende Kunsten van Joop Beljon en verscheen er een stuk over hem in de Haagsche Courant. [6] Het duurde tot 1964 alvorens de kunstenaar opnieuw opdook, toen hij in Hilversum zijn eerste solo-expositie kreeg – dankzij Beljon, die intussen het een en ander te stellen had met Van Genks psychiater Nico Speijer, die tevens hoofd was van de AVO-werkplaatsen. Beljon vroeg Speijer of Van Genk door de week een middag vrij kon krijgen om naar de academie te komen maar Speijer weigerde dit pertinent: “U bemoeit zich met zaken waar u niets mee te maken heeft. Zal ik u eens zeggen wat de geestelijke inhoud is van die van Genk? Nul, nul.” [7]
Begin 1964 was er dus ineens aandacht voor Van Genk, ook omdat het in Hilversum ging om een tentoonstelling van een kunstenaar met een ongewone mentale gesteldheid. Onder meer verscheen er op 8 februari een artikel in het dagblad De Tijd, met als kop ‘Van Genks panorama’s. Geniaal of vreemd?’ Een auteur ontbreekt, het artikel is afkomstig “Van onze Haagse redactie”. Uitgangspunt is, zoals al aangekondigd in de kop, “de vraag of hij een nieuw ontdekt, geniaal kunstschilder is of een simpele man met beperkte verstandelijke vermogens, van wie niet ontkend kan worden dat hij met enige vaardigheid de tekenpen hanteert.” Volgens de inleiding bij het artikel is de controverse over Van Genk “nog maar in beperkte kring in Den Haag opgevlamd”, maar met de tentoonstelling in Hilversum zou dat wel eens breder kunnen worden.
Wie hem uiteraard geniaal vond was academiedirecteur Joop Beljon, die volgens het artikel met de tentoonstelling hoopte te bereiken dat zijn protegé meer en betere faciliteiten tot zijn beschikking kreeg. Maar ook de andere partij in de controverse kwam aan het woord:
Wie bepaald geen geniaal schilder ziet in Willem van Genk is dr. N. Speijer, als psychiater verbonden aan de werkplaats waar Van Genk de hele dag is ondergebracht. […] ‘Het zijn aardige tekeningen, maar ik en anderen, die deskundiger zijn op dat terrein, zien er bepaald geen talent in. Het zijn steriele, verstolde werken, die een oncreatief beeld geven. […] Ik kan u verwijzen naar het boek dat dr. Plokker erover heeft geschreven: “Geschonden beeld.”’
In het genoemde boek, het proefschrift van de psychiater J.H. Plokker, beschouwde deze het beeldende werk van schizofrenen dat volgens hem niet individueel bepaald, sterk naar binnen gericht en primitief van vorm zou zijn. Kunst was het op geen enkele manier. Plokkers ideeën waren zeer invloedrijk en zijn boek werd vertaald in het Frans, Duits en Engels. [8] In het artikel in De Tijd kwam hij, via Beljon, even aan het woord: “Ook dr. Plokker heeft eens werk van Van Genk gezien en voorzichtig opgemerkt, […] dat de zorg voor het detail waarmee de schilder tekent een aanduiding kan zijn van sociale onaangepastheid.”

Willem van Genk verlaat de AVO-werkplaats
In een telefoongesprek met Wouter Schaper, de zoon van Bibeb die haar nalatenschap beheert, wees hij me erop dat Plokkers reactie overduidelijk diplomatiek geformuleerd was. Daarbij ging het bovendien over de kunstenaar en niet over het werk, laat staan dat het een kwaliteitsoordeel bevatte. Plokker was in die tijd geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis ‘Hulp en Heil’ in Leidschendam, waar hij als een van de eersten in Nederland een atelier voor creatieve therapie had laten inrichten. De doelgroep uit zijn boek bestond uit opgenomen patiënten, waartoe Van Genk uiteraard niet behoorde. [9] Wel was Plokker in het algemeen uitermate geïnteresseerd in beeldende kunst, schilderde hij zelf en was hij lid van de Haagse Kunstkring, waar hij mogelijk al over Van Genk had gehoord en zelfs misschien al werk van hem had gezien.
Wie hoogstwaarschijnlijk ook al vóór 1964 bekend was met het werk van Van Genk was George Lampe (1921-1982), een Haags schilder, illustrator en auteur van beschouwingen over beeldende kunst. In de tweede helft van de jaren vijftig ontving Lampe bij hem thuis op verwijzing van een kindertherapeut een tijdlang een aantal patiënten die bij hem gingen tekenen. Eind jaren vijftig kreeg hij een aanstelling aan de progressieve Vrije Academie in Den Haag, waar hij later directeur werd. Lampe en Plokker kenden elkaar goed – Plokker was van 1953 tot 1972 bestuurslid van de Vrije Academie. George Lampe was getrouwd met Bibeb.
(wordt vervolgd)
NOTEN
[1] Bibeb, ‘Ik ben een stuk grijs pakpapier’, p. 116 en p. 111.
[2] Ibid., p. 120.
[3] Ibid., p. 116.
[4] Walda, Koning der stations, p. 32. In de Van Musschenbroekstraat bevond zich op nummer 120 inderdaad een schoenmakerij. Het reclamebureau aan de Mauritskade was waarschijnlijk A.R.O. (Algemene Reclame Onderneming) op nummer 85. Een grossierderij in medicijnen aan de (Oude) Scheveningseweg heb ik niet kunnen vinden.
[5] De AVO-werkplaatsen vielen onder de stichting Schroeder van der Kolk. In de archieven van de stichting is echter geen spoor van Willem van Genk te vinden (e-mails van Cynthia Hamberg aan Jan Vellekoop, 31 mei 2021 en 25 juni 2021).
[7] Geciteerd in: Van Berkum e.a., Een getekende wereld, p. 81.
[8] Zie ook: Liesbeth Reith, “Vormsels, beeldende expressie, kunst? De collectie Plokker”, in: Patrick Allegaert e.a. (red.), Verborgen werelden. Outsiderkunst in het Museum Dr. Guislain, Tielt 2007, pp. 53-57.
[9] Plokker had ook een praktijk voor ambulante zorg, die mogelijk ooit was bezocht door Van Genk. Diens geliefde Blauwe Tram stopte voor de deur bij ‘Hulp en Heil’.
Pingback: Bibeb (2) | Het wereldwijde web van Willem van Genk
Pingback: Overzicht (2) | Het wereldwijde web van Willem van Genk