Aanzet tot een catalogue raisonné

Detail Leningrad (ca. 1955; foto: Clemens Boon, Amsterdam)

Van 18 januari tot 18 maart 1964 was bij Steendrukkerij De Jong & Co in Hilversum de tentoonstelling Van Genk’s fantastische werkelijkheid te zien. Zoals ik eerder schreef, zijn de meeste van de zevenentwintig daar getoonde werken thuis te brengen door de informatie uit de catalogus te combineren met de schaarse foto’s en filmbeelden die er van de expositie bestaan. Tijdens de tentoonstelling Willem van Genk – Megalopolis, van 4 maart tot 21 juni 2021 bij La Collection de l’Art Brut in Lausanne, is ook een aantal mij tot voor kort onbekende foto’s te zien van werken uit Hilversum die in 1964 en 1965 in Düsseldorf werden verkocht door Alfred Schmela. De foto’s bleken te horen bij een brief van de toenmalige directeur van het Stedelijk Museum in Amsterdam, Edy de Wilde, aan Jean Dubuffet. [i] De Wilde wilde Dubuffet attent maken op Van Genk, van wie hij via Schmela Metrostation Opéra had gekocht:

Je me permets de vous envoyer ci-joint quelques photos d’un artiste hollandais van Genk, qui pourraient vous intéresser. Je viens d’acquirir la station de metro parisienne que j’ai oublié vous montrer lors de votre visite. Il fait en general une large documentation sur les villes dont il fait les portraits. Sa documentation sur les villes qu’il n’a souvent jamais vues, va beaucoup plus loin que de simples cartes postales. Je serais heureux de connaître votre réaction. [ii]

Vanwege deze brief dacht de huidige directeur van La Collection de l’Art Brut, Sarah Lombardi, aanvankelijk dat haar voorganger Michel Thévoz het werk van Van Genk had ontdekt dankzij Dubuffet. [iii] Dit bleek onjuist: Dubuffet had niet veel in het werk gezien, waarna Thévoz in 1979 opnieuw was benaderd door Nico van der Endt. [iv]

Met de foto’s van De Wilde in Lausanne is de beelddocumentatie van de in Hilversum getoonde werken vrijwel compleet. Die verzameling van zevenentwintig tekeningen kan daardoor het begin vormen van een catalogue raisonné van het oeuvre van Willem van Genk. Stapje voor stapje kan deze dan worden uitgebreid via de werken uit grotere (Stichting Collectie De Stadshof, La Collection de l’Art Brut, Stichting Willem van Genk) en kleinere collecties; de catalogus van De Ark uit 1976; de vroege tekeningen; en uiteindelijk het driedimensionale werk. Voor de bus-assemblages uit die laatste categorie dient dan wel eerste een goede standaardbeschrijving te worden opgesteld, die zou kunnen bestaan uit maten, lijnnummer, belangrijkste advertenties, tram/trolleybus en zo verder.

Eerst Hilversum. Enkele punten bij onderstaande lijst:

  • Willem van Genk (1976) = de catalogus bij de tentoonstelling die in 1976 te zien was bij Galerie De Ark in Boxtel. Zie hier en hier.
  • Een getekende wereld (1998) = het overzichtswerk van Ans van Berkum e.a. bij de gelijknamige tentoonstelling die in 1998 te zien was bij museum De Stadshof in Zwolle.
  • Woest (2019) = het overzichtswerk van Hans Looijen e.a. bij de gelijknamige tentoonstelling die in 2019-2020 te zien was bij het Outsider Art Museum in Amsterdam.
  • Lijst Brattinga 1964 = een lijst die Pieter Brattinga in december 1964 maakte van de werken die in Düsseldorf door Alfred Schmela waren verkocht.
  • Lijst Brattinga 1973 = een lijst met zeventien werken van Van Genk die Pieter Brattinga op 10 september 1973 stuurde aan Van Genks advocaat R.M. Schutte.

WVG-0001

1 Mockba . . . . . . . . 80 x 64 cm | 31 ½” x 25 ¼”

Willem van Genk (1976), p. 16
Moskou | Tekening | 80 x 64

Een getekende wereld (1998), p. 107
Leningrad | 1955 | mixed media on paper | 72 x 91 cm | Janssen van der Vuurst Nijmegen

Woest (2019), p. 100
Leningrad | ca. 1955 | gemengde techniek op papier | 72 x 91 cm | Collectie Galerie Hamer, Amsterdam

Het werk komt voor op de lijst Brattinga 1973. Galerie Hamer verkocht het werk in 1978 tijdens de tentoonstelling Winterexpositie van naïeven uit binnen- en buitenland voor fl. 4.000 aan een particuliere verzamelaar. Van der Endt zou het werk later weer terugkopen.

Afbeelding: Van der Endt, Kroniek van een samenwerking, pp. 46-47.

Zie hier voor meer informatie over dit werk.


WVG-0002

2 Amsterdam . . . . . . . . 40 x 31 cm | 15 ¾” x 12 ½”

Willem van Genk (1976), p. 11 (boven)
Amsterdam | Tekening | 40 x 31

Een getekende wereld (1998), p. 107
Raadhuisstraat | ca 1959 | pencil on paper | 30 x 40 cm | private collection

Het werk komt voor op de lijst Brattinga 1973. Galerie Hamer verkocht het in 1997 of 1998 aan een Amsterdamse verzamelaar. Het maakt tegenwoordig deel uit van een particuliere collectie in Maastricht en was niet te zien tijdens Woest.

Afbeelding: Een getekende wereld, p. 113.

Zie hier en hier voor meer informatie over dit werk.


WVG-0003

3 Tokyo . . . . . . . . 41 x 57 cm | 16 ¼” x 22 ½”

Volgens de lijst Brattinga 1964 werd het werk via Galerie Schmela in Düsseldorf verkocht voor DM 1.500, waarna het uit zicht verdween. De tekening wordt niet genoemd in Een getekende wereld.

Afbeelding: tentoonstellingsaffiche.

Zie hier voor meer informatie over dit werk.


WVG-0004

4 Paris . . . . . . . . 162 x 71 cm | 63 ¾” x 28”

Willem van Genk (1976), p. 7
Metro | Bezit Stedelijk Museum Amsterdam

Een getekende wereld (1998), pp. 104-105, 109
Metrostation Opéra | 1964 | mixed media on paper | 67,5 x 160 cm | Stedelijk Museum Amsterdam, inv. nr. A 24243

Woest (2019), p. 66-69
Metrostation Opéra | 1964 | gemengde techniek op papier | 67,5 x 160 cm | Collectie Stedelijk Museum Amsterdam, Amsterdam

Volgens de lijst Brattinga 1964 werd het werk door Galerie Schmela in Düsseldorf verkocht voor DM 4.000. In twee brieven aan Pieter Brattinga specifieert Alfred Schmela het werk met de toevoeging “(Metro)”. Volgens het Stedelijk Museum kocht men dit werk in 1965 voor DM 4.500 van Schmela.

Afbeelding: Een getekende wereld, pp. 104-105.

Zie hier voor meer informatie over dit werk.


WVG-0005

5 Amsterdam . . . . . . . . 65 x 53 cm | 25 ½” x 21”

Willem van Genk (1976), p. 9
Amsterdam | Tekening | 65 x 53

Een getekende wereld (1998), p. 107
Amsterdam Prins Hendrikkade | ca 1955 | mixed media on paper | 65 x 53 cm | private collection

Woest (2019), p. 140
Prins Hendrikkade, Amsterdam | ca 1955 | tekening op papier | 53 x 65 cm | Collectie K. Kuperus, Naarden

Het werk komt voor op de lijst Brattinga 1973. Galerie Hamer toonde het werk tijdens de expositie Para-Naïeven, tussen waan en zin in 1976 en verkocht het namens Galerie De Ark in Boxtel.

Afbeelding: Woest, pp. 140-141.

Zie hier voor meer informatie over dit werk.

(wordt vervolgd)


NOTEN

[i] E-mail van Sarah Lombardi aan Jack van der Weide, 9 maart 2021. Lombardi schreef abusievelijk dat het Stedelijk Museum in 1966 ook het werk New Japan al had aangekocht, maar dat zou pas enkele jaren later gebeuren.

[ii] ‘Graag stuur ik u hierbij enkele foto’s van een Nederlandse kunstenaar, van Genk, die u wellicht interesseren. Ik heb zojuist het Parijse metrostation gekocht dat ik tijdens uw bezoek vergat te laten zien. Hij documenteert zich over het algemeen uitgebreid over de steden die hij portretteert. Zijn documentatie over steden die hij vaak nooit heeft gezien, gaat veel verder dan alleen ansichtkaarten. Ik hoor graag uw reactie.’ Brief van Edy de Wilde aan Jean Dubuffet, 1 september 1966 (archieven van La Collection de l’Art Brut, Lausanne).

[iii] Lombardi, ‘Willem van Genk en de Collection de l’Art Brut’, p. 29.

[iv] E-mail van Nico van der Endt aan Jack van der Weide, 3 maart 2021.  

Metro

Metrostation Opéra | ca. 1963 | gemengde techniek op papier | 67,5 x 160 cm | Stedelijk Museum, Amsterdam

In zijn jeugd had Willem van Genk kennis gemaakt met verschillende vormen van openbaar vervoer: tram, bus, trein en mogelijk ook al de trolleybus. De metro kwam pas veel later. Op de tekeningen die begin 1964 te zien waren tijdens zijn eerste tentoonstelling in Hilversum, is dan ook maar één metrostation afgebeeld: Metrostation Opéra [Paris], nummer 4 in de catalogus. Uit brieven aan Pieter Brattinga blijkt dat het werk in het najaar van 1964 door Galerie Schmela in Düsseldorf werd verkocht voor DM 4.000. [1] Het Stedelijk Museum in Amsterdam kocht volgens informatie uit het eigen archief het werk in 1965 voor DM 4.500 van Schmela. Uit een brief van die laatste: ‘Lieber Herr Petersen – Am 9.7. habe ich die Firma Gustav Knauer, Düsseldorf, beauftragt das Bild “Pariser Metrostation” von W. van Genk an Sie zur Ansicht zu übersenden.’ [2] Ten tijde van de tentoonstelling in Hilversum werd een afbeelding van het werk als illustratie gebruikt bij twee grote artikelen over Van Genk. [3]

Het werk was ook opgevallen bij W.F. Hermans, die tijdens zijn toespraak bij de opening van de tentoonstelling erop wees dat op veel tekeningen vanaf een ‘hoog standpunt’ werd gekeken. Echter:

Van Genk heeft ook tekeningen gemaakt waar juist, omgekeerd, de waarnemer zich op een extreem laag standpunt bevindt, in het ingewand van de grote steden, de ondergrondse spoorwegen. Maar ook daar onder de grond, waar geen vogelvlucht mogelijk is, ook daar blijft het punt van waaruit gekeken wordt hoog. Het is of de tekenaar toch ook daar over de dingen heen kijkt. De mensen op het Parijse métrostation worden niet van beneden af gezien.

Het meervoud ‘tekeningen’ – elders spreekt hij ook over ‘metro’s’ die te zien zouden zijn – is niet juist maar geeft wel aan dat het werk op Hermans kennelijk veel indruk maakte. Volgens Bibeb was Van Genk begin 1964 in onder andere de metrosteden Parijs en Madrid geweest maar kende hij bijvoorbeeld Londen, Tokio en Moskou alleen van afbeeldingen. [4] Madrid en Londen waren op de tekeningen in Hilversum niet vertegenwoordigd, Moskou en Tokio wel maar zonder metrostations. In Nederland zelf zou de metro pas later haar intrede doen, in Rotterdam (1968) en Amsterdam (1977).

Metrostation Moskou | 1964 | gemengde techniek op karton | 35 x 53 cm | Stichting Willem van Genk, Haarlem

Metrostation Opéra kwam hoogstwaarschijnlijk voort uit eigen waarneming. Het werk lijkt kort voor de tentoonstelling in Hilversum te zijn gemaakt en is het enige werk van Van Genk waarop een stad in Frankrijk is afgebeeld. Niet te zien in Hilversum waren twee werken uit ongeveer dezelfde tijd die eveneens een metrostation tot onderwerp hadden, London Underground [Tubestation] (1959) en Metrostation Moskou (1964). [5] Deze bezitten echter niet de compositorische complexiteit van Metrostation Opéra: Van Genk had op dit laatste werk geprobeerd om tegelijkertijd verschillende ruimtes in het metrostation te tonen, soms door trappen met elkaar verbonden zoals linksonder te zien is. Rechtsboven is de uitgang naar PLACE OPÉRA afgebeeld.

Naast en na de drie genoemde werken zijn er vele afbeeldingen van en verwijzingen naar metrostations te vinden bij Van Genk, maar het gaat daarbij eigenlijk altijd om (kleinere of grotere) onderdelen – wat men zou kunnen interpreteren als een zekere gewenning bij de kunstenaar aan een aanvankelijk onbekende vorm van openbaar vervoer. De ondergrondse scènes worden vrijwel steeds aan de onderkant van de betreffende werken afgebeeld, waarbij de metro van Moskou een duidelijke favoriet is.

In 1980 reist Willem van Genk met Nico van der Endt en diens echtgenote naar New York. De metro in die stad heeft zijn bijzondere aandacht. Van der Endt: ‘ook reizen we soms samen in de ondergrondse, waarin hij met verbluffend gemak zijn weg weet te vinden, wij volgen. Zelfs in deze onbekende metropool voelt hij zich als een vis in het water, zowel bovengronds als ondergronds.’ [6] Enkele jaren eerder heeft Van Genk Collage ’78 (1978) gemaakt, waarop veel aandacht is voor de ondergrondse in Moskou (inclusief rechtsboven een trap vanaf straatniveau naar beneden). In een vergelijkbare stijl schildert hij na het bezoek aan New York Keleti Station, waarop de metro nog veel belangrijker is; cf. een eerdere tekst over dit werk. Zelfs de ondergrondse van Amsterdam wordt rechtsonder op het werk genoemd: AMSTERDAM OOSTLIJN METRO ’79.

Madrid | ca. 1968 | gemengde techniek op hardboard  | 86,5 x 105,6 cm | Collection de l’Art Brut, Lausanne | foto: Olivier Laffely, Lausanne

Madrid en Parijs moeten de eerste steden zijn geweest waar Willem van Genk een metro zag. Madrid (ca. 1968) toont het duidelijkst de scheiding die hij vaak aanbrengt tussen de bovengrondse en de ondergrondse wereld. Het werk is opgebouwd uit vier boardplaten, twee grotere aan de bovenkant en twee kleinere aan de onderkant. Er zijn in totaal drie afbeeldingen: een straattafereel op de twee grote delen aan de bovenzijde en twee taferelen in de metro aan de onderkant. Over de titel van het werk en daarmee de stad kan geen misverstand bestaan: MADRID staat rechtsboven in grote letters. De letters zijn, zoals te verwachten was, geknipt uit een document met informatie over Spanje. Ernaast staat een weergave van het beeld van Christoffel Columbus uit Barcelona

De achterzijde van Madrid is zeer uitgebreid beplakt en beschreven, waarbij de meeste teksten en knipsels verband houden met Spanje. Langs de verticale dwarslat staat onder meer, naast de naam en woonplaats van de kunstenaar, MADRID ALONSO MARTINEZ METROPOLITAN. Inderdaad is op de twee onderste taferelen het metrostation Alonso Martínez te zien. De rechter afbeelding toont de perrons voor lijn 4, links richting Pinar de Chamartin (eerstvolgende station: Colón), rechts richting Argüelles (eerstvolgende station: Bilbao). De linker afbeelding is moeilijker te determineren, maar ook hier lijken de perrons voor lijn 4 te zijn afgebeeld, maar nu vanaf de andere kant.

Het grote straattafereel boven de grond laat het Plaza de Santa Bárbara zien, waar een ingang is naar het metrostation Alonso Martínez. Het linker deel van de afbeelding wordt gedomineerd door een hotel op de hoek met de Calle de Serrano Anguita, het rechter deel geeft een doorkijk over het plein in de richting van het Plaza de Alonso Martínez. Zowel links als rechts rijden en staan er touringcars uit verschillende landen, met daarnaast een keur aan personen, voertuigen en reclames: een schoenpoetser, een echtpaar met een kinderwagen, een schilder, een Oosters gekleed echtpaar, een Amerikaanse toerist met een fototoestel, twee personen op een bromfiets, wagens van de politie, jeeps, BEBA SCHWEPPES TONICA, Gevaert art from anvers enzovoort.

Van de verschillende opschriften in het rechter deel van de bovengrondse afbeelding, vallen er twee met name op. Op het elektriciteitshuisje dat in het midden van het plein staat, staat in grote letters VIVA FABIOLA. Fabiola Fernanda María-de-las-Victorias Antonia Adelaida Mora y Aragón (1928-2014), die in 1960 door haar huwelijk met koning Boudewijn van België de vijfde koningin der Belgen was geworden, werd op zo’n honderd meter van het Plaza de Santa Bárbara geboren in het Paleis van Zurbano, een stadspaleis aan de Calle de Zurbano. Iets naar rechts staat op een gebouw MEXICO ’68, een verwijzing naar de Olympische Zomerspelen in Mexico-Stad in 1968. Het is waarschijnlijk dit opschrift dat voor Madrid de datering 1968 heeft ingegeven, al waren de spelen al in 1963 aan Mexico-Stad toegewezen en kan het werk dus ook eerder zijn gemaakt. [7]

Het linker deel van de afbeelding toont onder meer een reisgezelschap uit Nederland dat net is aangekomen bij zijn hotel. Uit het opschrift op de achterkant van de wagen die uiterst links te zien is, is op te maken dat ze zijn vervoerd door de firma Groeneveld uit Strijen. [8] Het lijkt om een katholiek reisgezelschap te gaan: niet alleen bevinden zich in de groep enkele mannelijke geestelijken (herkenbaar aan hun witte boord) en een non, ook dragen hun koffers onder meer de opschriften LOURDES en FATIMA. De koffer die het dichts bij de non staat heeft het opschrift MILL HILL: een van oorsprong Engelse organisatie van missionarissen waartoe ook Van Genks neef Jan van der Ouderaa behoorde en waarvan de naam eveneens te lezen is op het voorhoofd van de non op het verwante werk Engelenburcht. Een ander verband met Engelenburcht vormt de schilder die op het trottoir van het hotel aan het werk is: gezien het opschrift op zijn ezel (STORDIAU OLLANDA) gaat het opnieuw om de Haagse schilder Pierre Stordiau, over wie ik eerder schreef.

Zonder titel | ca. 1964 | gemengde techniek op papier |  67,5 x 102 cm | Stichting Willem van Genk, Haarlem | foto: Jack van der Weide

Waar de compositie van Madrid vrij eenvoudig is, heeft Van Genk ook ooit geprobeerd om de boven- en onderwereld in de Spaanse stad op een meer complexe wijze weer te geven. In het najaar van 2018 zag ik in Museum Dr. Guislain in Gent een onvoltooide tekening die uit twee delen bestond. Links was aan de onderkant een deel van het Madrileense metrostation Calao al verder uitgewerkt met gekleurde inkt, terwijl de rest van het werk nog alleen als opzet in potlood bestond. Te zien was dat Van Genk de twee werelden niet los van elkaar wilde afbeelden, maar dat hij van plan was om ze in elkaars verlengde te tonen – een soort dwarsdoorsnede van Madrid bij dit metrostation. Het Plaza del Calao linksboven was al uiterst minutieus getekend, inclusief een aantal reclameteksten.

Rechts onder was eveneens een deel van de tekening verder uitgewerkt en ingekleurd, en hier was metrostation Sol afgebeeld. Calao en Sol bevinden zich ook in werkelijkheid naast elkaar op lijn 3, zij het niet op dusdanig korte afstand als Van Genk hier doet voorkomen. Hier lag de potloodtekening niet meer in het verlengde van het uitgewerkte deel en kreeg men een idee van de problemen waarmee de kunstenaar wellicht had geworsteld. Dat het om een tekening op papier ging, suggereert dat dit werk ouder is dan Madrid, dat grotendeels is uitgevoerd in olieverf op hardboard. De compositie lijkt een nog ambitieuzere versie te zijn van wat Van Genk al deed met Metrostation Opéra, waarna hij in het geval van Madrid voor een meer eenvoudige oplossing koos. Navraag leerde dat de tekening eigendom was van de Stichting Willem van Genk en na langdurige bruikleen weer naar Nederland was teruggekeerd. [9] Het werk was niet te zien tijdens de tentoonstelling Woest.


NOTEN

[1] Brieven van Alfred Schmela aan Pieter Brattinga, 15 oktober 1964 en 2 december 1964 (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut). In beide brieven duidt Schmela het werk aan als ‘Paris (Metro)’.

[2] Brief van Albert Schmela aan Ad. Petersen, 12 juli 1965 (archief Stedelijk Museum).

[3] “Geniaal of vreemd? Van Genks panorama’s”, in: De Tijd, 8 februari 1964; Hans Redeker, “In de fijn dichtgekrabbelde volte”, in: Algemeen Handelsblad, 22 februari 1964.

[4] Bibeb, “Ik ben een stuk grijs pakpapier”, p. 111.

[5] Voor de genoemde jaartallen baseer ik me op respectievelijk de catalogus bij de tentoonstelling De eigen wereld van 12 vrijetijdsschilders uit 1967 (London Underground) en de datering op het werk zelf (Metrostation Moskou).

[6] Van der Endt, Kroniek van een samenwerking, p. 45. De metro in New York speelt al een kleine rol in de collage Brooklyn Bridge (ca. 1970).

[7] De datering 1968 vindt haar oorsprong bij Van Berkum e.a., Een getekende wereld, p. 111. Bromet en Van der Endt geven negentien jaar eerder ‘ongedat. (ca. 1968)’ (Nederlandse naïeve kunst, p. 37).

[8] Informatie over Groeneveld is hier te vinden.

[9] E- mail van Annemie Sneijers aan Jack van der Weide, 11 januari 2021.

Japan (2)

Dit is het tweede deel van een tekst over Japan in het werk van Willem van Genk. Het eerste deel is hier te vinden.

Internazionale

Internationale | ca. 1967 | gemengde techniek op papier | 98 x 174,5 cm | Alpha Cubic International, Japan

Let op: onderstaande tekst is in 2020 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

De naam BRATTINGA keert terug in de rechtermarge van een ander werk over Tokio van Van Genk, Station Tokyo. Het betreft opnieuw een tekening van het hoofdstation in de Japanse hoofdstad, waarbij Van Genk het gebouw enigszins vervormd heeft weergegeven. Het werk houdt het midden tussen stadsgezicht en een collage. Centraal staat de afbeelding van het stationsgebouw, met daaromheen enkele brede randen waarin kleinere tekeningen zijn opgenomen. Aan de bovenkant is een afbeelding van Amsterdam Centraal Station aangebracht, waarmee Van Genk de overeenkomsten tussen de beide stationsgebouwen benadrukt. Veel andere tekeningen in de rand hebben juist geen stedelijk karakter en zouden gemaakt kunnen zijn onder invloed van de Japan-tentoonstelling in het Haags Gemeentemuseum.

Internationale is een collage die eveneens Japan tot onderwerp heeft. De verschillende tekeningen zijn opvallend recht in het werk geplaatst, een uitzondering bij de collages van Van Genk. De middelste afbeelding bevat onder meer een atoomwolk met het woord HIROSHIMA en lijkt geïnspireerd door het Japan-boek uit het interview met Bibeb, waarin ‘Japanse kersebloesem, vogels, enz. worden gesteld tegenover mannen met zwaarden die hoofden afhakken, tanks, martelingen en de atoombom.’ [1] De tekening links van het midden laat de serene kant van Japan zien, met een landschap met pagodes, bomen en een gele zon. [2] Een rode zon is het middelpunt van een clustertje afbeeldingen daaronder, dat eveneens bestaat uit meer verstilde afbeeldingen. Die vormen een contrast met de grote tekening daarnaast van een 1 mei-optocht, met vele borden en spandoeken met Japanse karakters en als onderschrift in cyrillisch schrift ИНТЕРНАЧИОНАЛ.

Iets minder exclusief gericht op Japan lijkt een collage van rond dezelfde tijd, Glimpses of Asia. De titel (die ook prominent op het werk zelf staat) wekt het vermoeden dat het werk op meer landen in Azië betrekking heeft, maar het is moeilijk om afbeeldingen te vinden die níet met Japan te maken hebben. Een groot deel van de opschriften onderstreept dit: JAPAN TRADE FAIR, TOKYO, KYOTO. De verschillende afbeeldingen laten verbanden zien met zowel New Japan als Internationale, zij het dat traditionele elementen (landschappen, pagodes, bloemen, bomen, een Boeddhabeeld) overheersen. Over het hele werk is de Japanse berg Fuji geschilderd, met erboven een zonnewiel.

059 Detail Airports II

Detail Airports II – Japan Airlines (ca. 1969)

Eind jaren zestig maakt Van Genk een drietal werken op board die geïnspireerd waren op vliegen en vliegvelden. Een van de drie is Airports II – Japan Airlines, ook bekend als Arthur Hailey Airport 1. Hier lijkt de titel eveneens niet helemaal de lading van de afbeeldingen te dekken: er zijn Japanse elementen in het werk aanwijsbaar – met name het vliegtuig van Japan Airlines, midden onder – maar die zijn bepaald niet in de meerderheid. Het tondo met tekst in het vak rechtsonder bevat de duidelijkste connectie met Japan: tegen een achtergrond van een kaart van Japan, overdekt door een spinnenweb, staat een uiteenzetting over een VERHAAL DAT ZICH AFSPEELT AAN DE ZELFKANT VAN HET LEVEN IN EEN GROTE JAPANSE STAD. Het blijkt de kafttekst te zijn van de roman Nihon Sanmon Opera (1959) van de Japanse schrijver Takeshi Kaikō, gebaseerd op Die Dreigroschenoper van Bertold Brecht.

Vier van de zeven Japan-werken van Van Genk stonden in 1976 in de catalogus van de overzichtstentoonstelling bij galerie De Ark van Dick Heesen. [3] De twee Hilversumse Tokio-tekeningen ontbraken uiteraard, evenals Tokyo Station. New Japan werd weliswaar nog afgebeeld maar was op dat moment al verkocht voor fl. 8.000 aan het Stedelijk Museum in Amsterdam. [4] In een brief aan Heesen uit het voorjaar 1975 schreef Van Genk: «NEW JAPAN» zulke imperialistische landen zie ik niet meer terug komen (Er is wel een gelijknamig jaarboek v.d. ambassade wat niet in de handel is), met boven NEW JAPAN de toevoeging (ASD stedelijk) en erachter een omgekeerde swastika. In dezelfde brief ging Van Genk in op het verschil tussen zijn stadsgezichten en de collages, waarmee hij echter met name duidde op de olieverfschilderijen met dat woord in de titel (Collage ‘70 etc.). [5]

Rond 1970 leek de houding van Van Genk ten opzichte van Japan te zijn veranderd. Het land was niet meer het onderwerp van afzonderlijke werken en ook verwijzingen waren er nog maar sporadisch. In Kollage van de haat (1971) is in het middenpaneel, links van de man met het pistool, een optocht met Sovjet-vlaggen afgebeeld met daartussen een spandoek met de tekst DOWN WITH JAPANESE IMPERIALISM. Aan de rechterkant van de schietende man klinkt de reclamekreet GEBRUIK JAPANLAK. Het is een combinatie waar ik eerder al op wees met betrekking tot Zelfportret – zwakzinnigennazorg: Japan als verfoeilijk kapitalistisch dan wel imperialistisch land dat tegelijkertijd het materiaal levert waarmee de kunstenaar werkt.

Tokyo Station werd in 1985 door Galerie Hamer verkocht aan de Collection de l’Art Brut in Lausanne voor ongeveer fl. 3.000. [6] Zes jaar later verruilden twee andere Japan-werken van eigenaar, waarbij de prijzen aanzienlijk waren gestegen:

Via Monika Kinley uit Engeland komt het verzoek van een Japanse firma met een prestigieuze collectie outsiderkunst om een tweetal werken te mogen aankopen, die daarna in een expositie getoond zullen worden. Na verder overleg met Monika Kinley wordt besloten tot verkoop over te gaan van de werken Glimpses of Asia (97,5 x 180 cm) en Internationale (98 x 174,5 cm) voor de prijs van fl. 30.000 (ca. 14.000 euro) elk. [7]

De twee werken werden getoond tijdens de groepstentoonstelling Selection from the Collection bij de galerie van het modehuis Alpha Cubic in Tokio. Daarmee kreeg Van Genk enkele decennia na de breuk met Brattinga dan toch de gewenste aandacht in Japan. Voor de tentoonstelling Woest werd in 2018 en 2019 tevergeefs geprobeerd om de twee werken weer op te sporen, nadat de eigenaar van Alpha Cubic was overleden.

Bij een bezoek dat Nico van der Endt rond 2000 aan Willem van Genk bracht in een van de pensions waar deze zijn laatste levensjaren sleet, kreeg hij bij wijze van uitzondering een cadeau van de kunstenaar: een boekje op A5-formaat, met op het groene omslag in witte verf het woord JAPAN. Het ging om een werkstuk over Japan voor de Handelshogeschool in Rotterdam uit 1915/16, dat Van Genk ooit had gevonden en dat hij had bewerkt met aantekeningen, versieringen, literatuurlijsten en extra pagina’s. Brattinga figureerde prominent – al op de eerste pagina schreef Van Genk, boven de persoonlijke gegevens van de oorspronkelijke eigenaar: Japankenner bij uitstek: Pieter Brattinga, gevolgd door diens adres. Ernaast stond het bekende stempel met W.F.A.M. v. Genk Den Haag, met in het midden toegevoegd in groene balpen BRAGAH.

Japan NvdE 1.2 - 1.3

Japan NvdE 31-32

Pagina’s uit het Japan-boekje dat Van Genk schonk aan Nico van der Endt

Het boekje levert veel informatie over een periode in het werk van Van Genk (ruwweg: 1958-1968), niet alleen voor wat betreft Japan maar ook in meer brede zin. De schetsen en versieringen in potlood en pen tonen vaak bloemen, bomen, landschappen, tempels en pagodes, maar er zijn ook fabrieken, elektriciteitsmasten en schepen te onderscheiden. De teksten geven aan wat Van Genk bezig hield, waar hij inspiratie vandaan haalde en vooral welke bronnen hij raadpleegde. Er zijn toevoegingen die duidelijk van later datum zijn, te herkennen aan een chaotischer handschrift en een andere balpen. Ze versterken de indruk dat Van Genk zich met het vorderen der jaren directer en meer intuïtief ging uiten. Decennia later mocht Van der Endt het boekje hebben omdat, aldus de kunstenaar, Japan had ‘afgedaan’. [8]


NOTEN

[1] Bibeb, “Ik ben een stuk grijs pakpapier”, p. 123.

[2] Een pagode kan behalve Japans ook Chinees, Koreaans of anderszins zijn. De pagode die Van Genk afbeeldde op London (ca. 1965) was die in het Londense park Kew Gardens.

[3] De afbeelding van Airports II – Japan Airlines in de catalogus (p. 52) laat zien dat Van Genk ná 1976 nog een aantal elementen aan het werk toevoegde, zoals het opschrift SOVIET SPACE RESEARCH ’78.

[4] Prijs volgens een lijst die Dick Heesen in 1976 aan Nico van der Endt gaf. Het Stedelijk Museum had in 1965 via de galerie van Alfred Schmela al het werk Metrostation Opéra aangekocht voor DM 4.000.

[5] Brief van Willem van Genk aan Dick Heesen, 23 april 1975 (archief Jack van der Weide). Het jaarboek waarop Van Genk duidt is mogelijk de publicatie New Japan van krantenuitgever Mainichi, die in de jaren vijftig en zestig jaarlijks verscheen.

[6] Van der Endt, Kroniek van een samenwerking, p. 51. Van der Endt noemt het werk Kyoto.

[7] Ibid., pp. 67-69.

[8] ‘Inderdaad verbaasde het mij ook dat ik het mocht hebben, maar hij was al wat onverschilliger geworden. Het gebeurde in het tweede pension. […] Het werkstuk zal hij ergens uit een vuilnisbak hebben gevist of op de rommelmarkt gevonden.’ (E-mail van Nico van der Endt aan Jack van der Weide, 13 juli 2020)

Postuum

2019-12-18 13.17.26 (800x600)

Let op: onderstaande tekst is in 2020 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

Het overlijden van Willem van Genk op 12 mei 2005 kreeg weinig aandacht. Er waren enkele korte meldingen in landelijke dag- en weekbladen met algemene opmerkingen, halve waarheden en stereotype karakteriseringen van kunstenaar en werk. In Raw Vision, het tijdschrift dat exclusief aan outsider art was gewijd, was de ruimte die Nico van der Endt mocht gebruiken voor zijn In Memoriam gering. Desalniettemin wist hij in tweehonderd woorden een beeld te schetsen van het leven en de kunst van Van Genk, eindigend met de observatie: ‘With Van Genk the last of the great true Outsiders seems to have disappeared. His death marks the end of an era.’ [1]

Iets minder compact kon Marcel van Eeden zijn in zijn beschouwing voor het tijdschrift Kunstbeeld. [2] Van Eeden stak de loftrompet over zijn overleden collega, van wie hij een verklaard bewonderaar was (en is) en die hij in 2001 al eerde met een tekening met de opdracht ‘voor W.F.A.M. v. G.’ Het betrof een blik op het Centraal Station in Amsterdam in de jaren vijftig, geïnspireerd op de centrale voorstelling in het onderste deel van Van Genks collage Centraal Station Amsterdam (ca. 1965). In 2006 beleefde Van Eeden zijn internationale doorbraak op de Biënnale van Berlijn, met onder meer de serie tekeningen K.M. Wiegand – Life and work. De kameleontische Wiegand heeft in twee tekeningen het uiterlijk van Willem van Genk, waarbij Van Eeden zich baseerde op beelden uit de reportage van Brandpunt naar aanleiding van de tentoonstelling Van Genk’s fantastische werkelijkheid.

050 MvE vs. WvG

Links: tekeningen uit K.M. Wiegand – Life and Work (Marcel van Eeden). Rechts: stills uit de Brandpunt-reportage over Van Genk’s fantastische werkelijkheid

Al enkele jaren vóór 2005 waren de collecties van zowel Stichting Collectie De Stadshof als Stichting Willem van Genk ondergebracht bij Museum Dr. Guislain in Gent, dat zichzelf omschrijft als ‘een cultureel ijkpunt met betrekking tot de geschiedenis van en actuele discussies over psychiatrie en geestelijke gezondheid, zorg, en kunst en waanzin’. [3] Het museum beschikte daarmee over veruit de grootste verzameling werken van Van Genk ter wereld. Was de collectie van Stichting Collectie De Stadshof duidelijk afgebakend, voor het bezit van Stichting Willem van Genk lag dit moeilijker. An Remmerswaal had ooit – formeel als bestuurslid van de stichting maar in feite op eigen initiatief – een aantal werken geschonken aan het museum in Gent, waarvan de katholieke signatuur aansloot bij haar eigen levensbeschouwing. [4]

Door de bijna onvermijdelijke betrokkenheid van Museum Dr. Guislain bij tentoonstellingen met werk van Willem van Genk was een psychiatrische context rond de kunstenaar nooit ver weg. Zo was in de zomer van 2008 in het Deutsches Architekturmuseum (DAM) in Frankfurt de tentoonstelling Heterotopia te zien, met als ondertitel Arbeiten von Willem van Genk und anderen. Het betrof een grote tentoonstelling in een gerenommeerd museum, waarbij een fraai uitgegeven catalogus hoorde met op het omslag Van Genks World Aircraft II – Cubana Airways (Cubaanse luchthaven). Toch ging het in de eerste alinea’s van het voorwoord al meteen over psychiatrische inrichtingen en kregen Guislain-medewerkers Patrick Allegaert en Frederik De Preester de gelegenheid om het werk van Van Genk in verband te brengen met psychotische wanen. [5]

Op instigatie van Museum Dr. Guislain verscheen in het najaar van 2010 het boek Willem van Genk bouwt zijn universum, in samenwerking met Stichting Willem van Genk en met onder andere elf afbeeldingen van werken uit het bezit van Stichting Collectie De Stadshof. Een bijbehorende tentoonstelling onder dezelfde titel was te zien bij architectuurcentrum Casla in Almere, waar Ans van Berkum op dat moment directeur was. Van Berkum, voorzitter van Stichting Willem van Genk en hoofdauteur van Willem van Genk bouwt zijn universum, probeerde Casla (en Van Genk) ook in te zetten bij een plan voor een centrum voor outsiderkunst in Almere, maar dit plan strandde uiteindelijk. [6]

In het voorjaar van 2014 publiceerde Nico van der Endt een boek over zijn samenwerking met Van Genk, Willem van Genk. Kroniek van een samenwerking. Hoewel ook persoonlijke verhalen niet ontbraken, kenmerkte het boek zich vooral door een sobere objectiviteit met veel feiten, geldbedragen, tentoonstellingen en gebeurtenissen rondom Van Genk. Zoals Van der Endt tijdens de presentatie van het boek aangaf: ‘Ik heb opgeschreven wat ik nog weet, wat ik niet zeker meer weet heb ik niet opgeschreven.’ Die presentatie was tevens de opening van een tentoonstelling in Galerie Hamer met twaalf werken van Van Genk, uit eigen bezit en uit de collecties van particulieren, van Stichting Collectie De Stadshof en van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. [7]

Hoogtepunt in 2014 was een tentoonstelling in het American Folk Art Museum in New York, van 10 september tot 30 november: Willem van Genk – Mind Traffic, een coproductie met Museum Dr. Guislain. Naast zeventien grotere tweedimensionale werken en zes bus-assemblages waren er ook kleinere tekeningen en reisdocumenten te zien plus een ‘installatie’ van de raincoats. In de tentoonstelling waren slechts drie werken opgenomen van Stichting Collectie De Stadshof, die vrijwel tegelijkertijd in Parijs een eigen expositie had, Sous le vent de l’art brut 2. Collection De Stadshof. De tentoonstelling omvatte 350 werken van veertig kunstenaars, onder wie uiteraard ook Van Genk. In augustus was al een fors boek over de collectie verschenen, Solitary Creations. 51 Artists out of De Stadshof Collection.

050 Omslagen

In de zomer 2015 werd een kleiner (maar nog steeds omvangrijk) deel van de Stadshof-collectie getoond in het Gemeentemuseum in Den Haag, met opnieuw een belangrijke rol voor Van Genk. Ook nu was er een overlapping met een andere tentoonstelling met werk van Van Genk, Essenties I in Het Dolhuys in Haarlem. In Het Dolhuys was al in het oprichtingsjaar 2005 de expositie De wereld van Willem van Genk te zien geweest, een eerste samenwerking met Stichting Willem van Genk. Voor Essenties I was daarnaast geput uit de collectie van een nicht van Van Genk, die enkele jaren later twee werken aan het Haarlemse museum zou verkopen. De connecties met Stichting Willem van Genk bleken in 2016 nog nauwer te zijn geworden, toen het Dolhuys een speciale ‘Willem van Genk-kamer’ opende met werk dat was teruggehaald uit Gent. In 2017 werd Dolhuys-directeur Hans Looijen voorzitter van Stichting Willem van Genk. [8]

Een belangrijke gebeurtenis in 2016 was de opening van het Outsider Art Museum (OAM) in Amsterdam, een samenwerking tussen Het Dolhuys, de Hermitage Amsterdam en zorginstelling Cordaan, met als directeur Hans Looijen. [9] Stichting Collectie De Stadshof was vanuit Het Dolhuys benaderd voor structurele samenwerking, in de zin dat men voor het nieuwe museum vrijelijk wilde kunnen putten uit de collectie, maar de (exclusief) psychiatrische invalshoek vormde een onoverkomelijk obstakel. Hierdoor kwam nog meer nadruk te liggen op de collectie van Stichting Willem van Genk, die anderzijds de band met Museum Dr. Guislain steeds verder leek los te maken.

In mei 2019 verscheen tweede, ingrijpend gewijzigde druk van Dick Walda’s boek Koning der stations. Naast tekstuele aanpassingen, een andere structuur en vooral een geheel nieuwe vormgeving, had Walda ook een aantal tekstgedeeltes toegevoegd ten opzichte van de eerste druk, toen hij ‘uit coulance rekening [had gehouden] met de twee nog levende zusters van Willem van Genk, die hun broer altijd liefdevol bleven bejegenen. Walda wilde de dames absoluut niet confronteren met de vaak bizarre fantasieën en daden van hun broer.’ [10] Toegevoegd waren onder meer een verslag van een bezoek aan Jacqueline van Genk (‘Zal ik jullie wat eten voor thuis meegeven?’) en een tekst over Van Genks avonturen met de prostitué Zwarte Lola. [11] Jacqueline van Genk was in 2010 overleden, haar zuster Tiny in 2007.

Op 18 september 2019 opende in het Outsider Art Museum de tentoonstelling WOEST, aanvankelijk aangekondigd als Thrills of Power. Uitgangspunt was initieel geweest om alle traceerbare werken van Van Genk voor de tentoonstelling bijeen te brengen, maar dat plan moest al snel worden losgelaten. In het voorwoord bij de catalogus spreek Hans Looijen over ‘het kunsthistorisch onderzoek van curator Ans van Berkum’ voor de tentoonstelling, dat bij zou hebben gedragen ‘aan de verdere duiding van Van Genks oeuvre […]. Het OAM vindt het van cruciaal belang dat wetenschappelijk onderzoek naar leven en werk van Van Genk is gedaan’. [12] De getoonde tekeningen, schilderijen, collages en assemblages waren voor een belangrijk deel afkomstig van Stichting Willem van Genk en La Collection de l’Art Brut, aangevuld met werk uit de collecties van een aantal particulieren, Galerie Hamer en enkele Europese musea en instellingen. Stichting Collectie De Stadshof leverde slechts twee werken, waaronder Zelfportret – Zwakzinnigennazorg, waarmee de expositie opende.


NOTEN

[1] Nico van der Endt, “Obituary: Willem van Genk 1927-2005”, in: Raw Vision 51 (2005), p. 20.

[2] Marcel van Eeden, “Willem van Genk 1927-2005”, in: Kunstbeeld 30 (2005), nr. 6, p. IV (Kunstwereld).

[3] Website Museum Dr. Guislain.

[4] Mededeling Ans van Berkum, 15 november 2014. An Remmerswaal was bestuurslid van de Stichting Willem van Genk van de oprichting op 13 juli 2000 tot 7 april 2003.

[5] ‘Die Mythologie van Genks zeigt alle Symptome eines psychotischen Wahns auf.’ Patrick Allegaert en Frederik De Preester, “Andere Orte. Einige Betrachtungen über Raum und Kreativität”, in: Yorck Förster en Peter Cachola Schmal (red.), Heterotopia. Arbeiten von Willem van Genk und anderen, Frankfurt 2008, pp. 60-63 (aldaar 61).

[6] “Museum voor Outsiderkunst krijgt geen geld” (geraadpleegd 13 mei 2020). Zie ook dit document (geraadpleegd 13 mei 2020).

[7] Cf. Kees Keijer, “Van Genk zag alles”, in: Het Parool, 17 april 2014.

[8] “Bedrijfsprofiel – Stichting Willem van Genk” (Kamer van Koophandel), 17 februari 2018.

[9] Anna van Leeuwen, “Museum vol buitenbeentjes”, in: de Volkskrant, 16 maart 2016.

[10] Walda, Koning der stations (tweede druk), p. 231. Walda hecht er waarde aan te benadrukken dat zusters Tiny en Jacqueline de stille krachten achter Van Genk waren: ‘Die stille krachten werden door Willem met de grootst mogelijke tegenzin geaccepteerd. Maar Tiny en vooral Jacqueline zorgden er voor dat Willems kleding werd gewassen en gestreken en dat hij er uitzag als ‘een bankdirecteur uit Meppel’ zoals hij zelf eens vertelde.’ (E-mail van Dick Walda aan Jack van der Weide, 18 mei 2020)

[11] Walda heeft in zijn boek duidelijk nog een paar appeltjes te schillen met Ans van Berkum, curator An Remmerswaal en een nicht van Van Genk die zich volgens Jacqueline van Genk schilderijen van haar oom zou hebben toegeëigend. Over Van Berkum en An Remmerswaal: ‘De curator […] wilde ‘niets met de smerigheid’ van Van Genk te maken hebben en verbood Nico van der Endt en mij schriftelijk Willem langer te bezoeken. Wij trokken ons vanzelfsprekend van dat verbod niets aan. De zelfbenoemde expert van Van Genk’s werk speelde onder één hoedje met de curator en durfde zelfs in de rechtbank te melden dat (ik citeer even de griffier van de Haagse rechtbank): ‘Willem weer volop aan het werk is en door de komst van Van der Endt en Walda raakt de kunstenaar van slag.’ Willem was na zijn herseninfarcten tot niets meer in staat, laat staan ‘werken’.’ (p. 204)

[12] Hans Looijen, “Voorwoord”, in: Hans Looijen e.a., Woest, p. 5.

Düsseldorf revisited

DNicolas-981010-van Genk-29A

Dick Walda, Nico van der Endt en Willem van Genk in Museum De Stadshof bij de opening van de tentoonstelling Willem van Genk: een getekende wereld, 10 oktober 1998. Foto: Daniël Nicolas

Let op: onderstaande tekst is in 2020 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

De kunstenaarscarrière van Willem van Genk kwam pas laat van de grond. In 1964 leek het er voor hem, na de frustrerende periode in de AVO-werkplaats, op 37-jarige leeftijd dan toch eindelijk van te gaan komen. De tentoonstelling bij Steendrukkerij De Jong & Co. had weliswaar geen verkoop van werk tot gevolg maar genereerde wel veel publiciteit, met onder meer een interview met Bibeb in Vrij Nederland en een televisiereportage in het actualiteitenprogramma Brandpunt. In de zomer van dat jaar was er de deelname aan de prestigieuze groepstentoonstelling Nieuwe Realisten in het Haags Gemeentemuseum, in het najaar de tweede solo-expositie bij de galerie van Alfred Schmela in Düsseldorf waar wél werk werd verkocht.

Daarna ging het zo’n tien jaar bergafwaarts, door een combinatie van factoren. Pieter Brattinga bleek niet de juiste persoon te zijn om de artistieke belangen van Van Genk te behartigen, maar werd desalniettemin lange tijd niet aan de kant geschoven. De familie van de kunstenaar wist niet op de juiste manier om te gaan (of wilde dat niet) met de zakelijke kant van het verhaal. Van Genk zelf was niet in staat om adequaat voor zichzelf op te komen en kon bovendien moeilijk afstand doen van zijn werk. De kleine succesjes die hij behaalde binnen het circuit van de naïeven en zondagsschilders, verkleinden tegelijkertijd – zeker in de late jaren zestig en vroege jaren zeventig – zijn kans op een carrière in de reguliere kunstwereld.

Pas met de contacten met Galerie De Ark in 1973 begon heel voorzichtig een kentering te komen. Het enthousiasme van Dick Heesen van De Ark ten spijt, leidde dit niet onmiddellijk tot een rigoureuze ommekeer en bleven verkopen nog steeds uit, maar er was in ieder geval een begin van een professionele benadering via een vaste galerie. Toen Van Genk in 1976 overstapte naar Galerie Hamer in Amsterdam, kwam hij eindelijk op de juiste plaats terecht. Nico van der Endt opereerde behoedzamer dan Brattinga of Heesen, kende het veld beter en had bovendien een klik met Van Genk. Met respect voor Van Genks reserves ten aanzien van de verkoop van zijn werk, wist Van der Endt toch langzaam enige naam voor zijn cliënt te creëren. Daarbij hielp het dat het begrip art brut in Nederland steeds meer ingang en acceptatie begon te vinden.

De internationale doorbraak kwam in 1986, met een solotentoonstelling bij de Collection de l’Art Brut (CAB) in Lausanne. Dit museum was al sinds 1979 in het werk van Van Genk geïnteresseerd en conservator Michel Thévoz deed in 1980 de eerste aankopen. Ten tijde van de tentoonstelling, die duurde van 10 juni tot 26 oktober, was de kunstenaar 59 jaar oud en al vrijwel gestopt met het maken van schilderijen en collages. In totaal zou de CAB elf werken van Van Genk verwerven, waaronder drie bus-assemblages. [1] In Nederland was in 1985 de Stichting Museum voor Naïeve Kunst opgericht, waarbij Van der Endt betrokken was als adviseur. Uiteindelijk zou dit onder meer leiden tot museum De Stadshof (“Museum voor Naïeve en Outsider Kunst”) in Zwolle, dat in het najaar van 1994 werd geopend en slechts iets meer dan zes jaar zou bestaan. De in 1995 hernoemde Stichting Collectie De Stadshof beheert nog steeds een collectie van wereldformaat met onder meer achttien werken (waaronder vier bus-assemblages) van Van Genk. [2]

Museum De Stadshof organiseerde in 1998 de overzichtstentoonstelling Willem van Genk: een getekende wereld, ter gelegenheid van de publicatie van een monografie over Van Genk. Kort voor de opening kreeg Van der Endt onenigheid met Ans van Berkum, hoofdauteur van de monografie en directeur van De Stadshof. Van Genk zelf was inmiddels, na drie opnames in een psychiatrische kliniek en twee herseninfarcten, niet meer tot werken in staat. Van der Endt:

Op 10 oktober wordt zijn tentoonstelling in De Stadshof geopend en zal tot 4 maart 1999 verlengd worden, en is daarna in het Museum Charlotte Zander en in de Collection de l’Art Brut te zien. Willem ondergaat de openingsprocedure zwijgend in zijn rolstoel, het lopen gaat hem sinds een paar maanden niet goed meer af. Na afloop breng ik hem en zijn zuster naar Den Haag. [3]

In juli 2000 werd de Stichting Willem van Genk opgericht om het werk dat nog in bezit was van de kunstenaar voor verdere verspreiding te behoeden. Voorzitter werd Ans van Berkum, secretaris Nico van der Endt, penningmeester een vriendin van Tiny van den Heuvel-van Genk, de zeer religieuze An Remmerswaal. Die laatste had een jaar eerder het curatorschap over Van Genk van de inmiddels 85-jarige Tiny overgenomen. Een van haar eerste plannen was om opbrengst van de verkopen ten goede te laten komen aan de bouw van een nieuwe katholieke kerk – tot verontwaardiging van Van der Endt en Dick Walda. [4]

In april trok Van der Endt zich terug uit de nieuw opgerichte stichting en ging hij, met informatie die hem was verstrekt door Charlotte Zander, naar Duitsland om de in de jaren zestig door Schmela verkochte werken op te sporen. Met succes:

Bij een verzamelaar in Düsseldorf bevinden zich twee tekeningen, een Panorama Moskou […] en een vroeg gezicht op het centraal station van Amsterdam […]. Een jaar later verwerf ik beide tekeningen, de grootste laat ik in Amsterdam restaureren. Een kleine tekening die ik bij een andere verzamelaar kon bezichtigen was niet te koop. [5]

Schmela had tien werken verkocht, waarvan er nu vier getraceerd waren – Metrostation Opéra was in 1966 terechtgekomen bij het Stedelijk Museum in Amsterdam. Van de zes overige werken was in vijf gevallen een afbeelding bekend.

Brandpunt 03c

Still uit de Brandpunt-reportage over Van Genk’s fantastische werkelijkheid – catalogusnummers 10 (Leipzig), 11 (Leipzig), 12 (Mockba), 13 (Antwerpen) en 14 (Amsterdam)

De tekening van het centraal station verkeerde in slechte staat. Het betrof nummer 14 uit de Hilversumse catalogus, Amsterdam. In een brief aan Pieter Brattinga liet Schmela weten dat de koper in kwestie aanvankelijk ‘die Arbeit “Russischer Panzer”’ op het oog had (i.e. catalogusnummer 18, “Mockba”) maar uiteindelijk toch koos voor ‘das Bild “Amsterdam (Reichmuseum)”’. Schmela zag dus het centraal station van Amsterdam voor het Rijksmuseum aan – beide gebouwen zijn van de hand van architect Pierre Cuypers. [6] De kleine tekening die niet te koop was (maar wel mocht worden gefotografeerd) was waarschijnlijk nummer 22, Mockba. De afbeelding toont een stoomtrein die een station binnenrijdt – in een brief aan Pieter Brattinga duidt Schmela het werk aan als ‘die “Russische Lokomotive”’. [7]

Düsseldorf 001

Mockba (Russische locomotief) | ca. 1955 | gemengde techniek op papier | ca. 60 x 80 cm | privé-collectie, Düsseldorf | Foto: Nico van der Endt

Panorama Moskou (ca. 1955), nummer 16 uit de Hilversumse catalogus, was de belangrijkste Duitse vondst van Van der Endt. Toen hij het werk aan Van Genk liet zien die het veertig jaar had moeten missen, leek deze niet meer geïnteresseerd te zijn. Galerie Hamer toonde de tekening als topstuk van de duo-tentoonstelling Willlem van Genk en Siebe Wiemer Glastra, van 28 september tot 2 november 2002. Van der Endt vroeg 60.000 euro voor het werk en verkocht het al snel aan de Franse verzamelaar Antoine Ritsch-Fisch. Het belandde daarna in de collectie van La Maison Rouge van Antoine de Galbert.


NOTEN

[1] Een overzicht van de geschiedenis van het werk van Van Genk bij het CAB geeft Sarah Lombardi in het artikel “Willem van Genk en de Collection de l’Art Brut: een verhaal van ontmoetingen”, in: Hans Looijen e.a., Willem van Genk – Woest (Tielt 2019), pp. 29-31.

[2] Voor een geschiedenis van de stichting en het museum, zie: Liesbeth Reith, “De Stadshof Collection, an Art Collection’s History”, in: Frans Smolders e.a., Solitary Creations. 51 Artists out of De Stadshof Collection (Eindhoven 2014), pp. 19-31.

[3] Van der Endt, Kroniek van een samenwerking, p. 115.

[4] Cf. ibid., p. 117.

[5] Ibid., p. 125.

[6] Brief van Alfred Schmela aan Pieter Brattinga, 15 oktober 1964 (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut).

[7] Brief van Alfred Schmela aan Pieter Brattinga, 2 december 1964 (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut). Doordat negen werken in de Hilversumse catalogus de titel Mockba hadden, is het soms moeilijk ze van elkaar te onderscheiden.

Trolleybussen

Trolley SWvG 02a (Toblerone Trolley)

Zonder titel (trolleybus) | ca. 1985-1995 | gemengde techniek | 25,5 x 48,5 x  13,5 cm| Stichting Willem van Genk, Haarlem | foto: Guido Suykens, Gent

Let op: onderstaande tekst is in 2020 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

‘In Van Genk’s huis zijn tientallen trolleybussen te zien, die hij in het diepste geheim de laatste jaren heeft gemaakt van alles wat hij op straat vond. Nooit sprak hij er met iemand over, zelfs niet met Nico van der Endt, zijn galeriehouder.’ Aldus Dick Walda als hij de situatie beschrijft in de woning van Willem van Genk in februari 1997. [1] Van Genk is waarschijnlijk in het midden van de jaren tachtig begonnen met het maken van de bussen. [2] In die tijd werkte hij ook aan de installatie Busstation Arnhem, die hij in zijn woonkamer opbouwde. Deze installatie bestond eveneens voornamelijk uit trolleybussen en werd (wellicht uit praktische overwegingen) niet verborgen gehouden voor bezoekers. Van der Endt signaleerde dan ook al in 1994 ‘de bouw van zijn gestaag groeiende autobusstation onder het raam in de woonkamer. Ik herken in onderdelen wat hij op straat uit afvalbakken meeneemt als we de hond eens uitlaten.’ [3]

De daadwerkelijke ontdekking van de individuele bussen vond begin 1996 plaats. Van Genk werd op 4 januari gedwongen opgenomen in de Lucas Lindenboomkliniek, een gesloten afdeling in de psychiatrische inrichting Bloemendaal. Nico van der Endt bracht de volgende dag samen met Van Genks oudste zuster Tiny een bezoek aan het vervuilde appartement van de kunstenaar:

Ik wist dat trolleybussen hem fascineerden en tijdens mijn bezoeken (enkele jaren geleden) had ik hem wel bezig gezien aan één zo’n bus, maar het was werkelijk een schok voor mij toen ik in zijn douchecel wel veertig of vijftig van die schitterende bussen tot aan het plafond opgestapeld zag. […] Het huis was sterk vervuild door de stront van hond Coco, die hij niet meer durfde uit te laten. Het was een uiterst vervreemdende en treurige situatie: je staat tot je enkels in de hondenstront, je weet dat Van Genk is afgevoerd en je ontdekt dan de trolleybussen, waarover hij nooit met me heeft gesproken, laat staan dat ik ze mocht zien. Een verbijsterende ervaring. Het was voor mij – en ik overdrijf niet – de ontdekking van een geheime schatkamer. Pas toen begreep ik waarmee hij de laatste jaren in het diepste geheim bezig was geweest. [4]

Later zou Van der Endt zich ook nog herinneren dat hij erbij was toen Van Genk in 1987 één bus had getoond aan Madeleine Lommel van het Art Brut-museum L’Aracine uit Neuilly-sur-Marne. [5]

Vanaf de ontdekking van de bussen in januari 1996 ging Van der Endt deze, uiteraard met toestemming van de kunstenaar, verkopen. Via zijn galerie kwamen twee van de bussen terecht bij Museum De Stadshof, één bij de kunstenaar Arnulf Rainer in Wenen, zes bij de Franse kunsthandelaar Jean-Pierre Ritsch-Fisch, drie bij La Collection de l’Art Brut in Lausanne en één bij museum L’Aracine. [6] Ritsch-Fisch zou een aantal van zijn bussen weer verkopen aan het reizende Museum Of Everything van James Brett. In september 1998 merkte Van der Endt dat Ans van Berkum, op dat moment directeur van Museum De Stadshof, buiten hem om via de familie twee bussen had verworven. [7] Het was het begin van een breuk tussen beiden.

Volgens Van der Endt gaat het in totaal om ongeveer zeventig bussen, opgebouwd uit ‘afvalmateriaal en vaak op basis van een bouwplaat’. [8] De bouwplaten worden ook genoemd door Ans van Berkum, die spreekt over ‘trolleybussen, die hij maakt van bouwplaten en speciaal geselecteerd afvalmateriaal’ en ‘bouwplaten voor treinwagons die hij ergens bemachtigt’. [9] Elders beschrijft zij uit eigen waarneming het ‘knutselmateriaal’ voor de trolleybussen als ‘lege sigaretten-, kaas- en boterdoosjes, bouwplaten voor trams en bussen, uitgeknipte cijfers, karton, koffiebekers, ijzerdraad’. [10] Van der Endt zal later desgevraagd het aspect van de bouwplaten nuanceren: ‘Bij een bepaalde bakkerij in Arnhem kon je een cake kopen, verpakt in een soort bouwdoos, die heeft hij dus op alle mogelijke manieren weten op te tuigen, etc. Ik herinner mij een keer, toen ik terloops meldde dat ik naar Arnhem moest (misschien vanwege de expositie in Velp) dat hij mij vroeg een cake te kopen.’ [11]

GVA trolleybus 101 Arnhem

GVA trolleybus 101, Arnhem

Er zijn in Arnhem drie soorten kartonnen trolleybussen geweest. Allereerst werden rond 1980 door het toenmalige Gemeentelijk Vervoerbedrijf Arnhem (GVA) bouwplaten verspreid van de nieuwe B7900-trolleybus, die begin 1979 in gebruik was genomen. Voorop de bus staat ‘3 Station’. Daarnaast kwamen eind jaren tachtig kartonnen doosjes in de vorm van trolleybussen op de markt, ontworpen door bakker Eef Willemsen. De doosjes waren korter en dikker dan de bussen op basis van de bouwplaten. Ze bevatten vaak de zogeheten ‘trolleycake’, die precies in de doosjes paste, en werden door verschillende banketbakkers en patissiers verkocht. Voorop de bus staat ‘2 Geitenkamp’. Henk Jurjus van bakkerij Van Asselt bracht korte tijd later licht aangepaste kopieën van de doosjes uit, voor de verpakking van zijn Arnhemse meisjes. Deze laatste doosjes, met voorop ‘1 Arnhem’, bestaan nog steeds en zijn verkrijgbaar bij onder meer de Arnhemse VVV. De doosjes van Landman en Van Asselt werden gemodelleerd naar een trolleybus uit de eerste serie (BUT 101-136), zoals die vanaf 1949 in Arnhem reed. De koekdoosjes en de bouwplaten van het GVA vormen de basis van een flink aantal van Van Genks trolleybussen, zowel in de installatie Busstation Arnhem als in de losse bussen.


NOTEN

[1] Dick Walda, Koning der stations, p. 126.

[2] Nico van der Endt: ‘Hij moet er rond 1985 mee begonnen zijn. Hij kwam toen met het verhaal: “Ik stop met schilderen, ik doe alleen nog maar die jassen.” […] Op het moment dat hij met dat verhaal kwam is hij waarschijnlijk aan die autobussen gaan werken.’ (Helena van den Enden, “De vrienden van Willem van Genk”, p. 7)

[3] Nico van der Endt, Kroniek van een samenwerking, p. 93. Van der Endt zal later opmerken dat hij het busstation steeds als één geheel had beschouwd en pas bij het zien van de individuele trolleybussen ‘zicht kreeg op een andere dimensie’ (e-mail van Nico van der Endt aan Jack van der Weide, 2 mei 2016).

[4] Dick Walda, Koning der stations, p. 45.

[5] Helena van den Enden, “De vrienden van Willem van Genk”, p. 7; en Nico van der Endt, Kroniek van een samenwerking, p. 61.

[6] Cf. idem, p. 105, 109, 113, 115.

[7] Idem, p. 115.

[8] Idem, p. 25.

[9] Ans van Berkum, “Een vogel boven de stad”, p. 58, 87.

[10] Ans van Berkum e.a., Een getekende wereld, p. 31.

[11] E-mail Nico van der Endt aan Jack van der Weide, 11 mei 2014. Met ‘de expositie in Velp’ doelde Van der Endt op de tentoonstelling Het speelse element die werd gehouden van 8 juli tot 3 september 1989 in Velp bij Arnhem. Hier waren ook vijf werken van Van Genk te zien. In zijn boek schrijft Van der Endt dat Van Genk zelf de expositie eveneens bezoekt: ‘Willem is bijzonder tevreden dat hij vanaf station Arnhem met een trolleybus naar zijn expositie kan rijden.’ (Kroniek van een samenwerking, p. 63)

Keleti

Keletistation Budapest (766x800)

Keleti Station | ca. 1980-1990 | gemengde techniek op karton | ca. 91 x 72 cm | The Museum of Everything, Londen

Let op: onderstaande tekst is in 2020 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

Willem van Genk tegen Dick Walda, zoals opgetekend door die laatste in zijn boek Koning der Stations: ‘Het allermooiste station van Europa vind ik het Kalettistation van Boedapest, dat ligt als een koningin in een plantsoen. Mooie bloemperken er omheen. Je vermoedt niet dat daar dreigende perrons achter zitten. Je denkt dat je een kathedraal binnen loopt, zo groots, zo monumentaal. Jaren geleden ben ik dat station gaan schilderen, maar er kwam steeds meer bij. Het staat nog steeds in m’n slaapkamer, boven m’n opklapbed.’ [1] Later in zijn boek, in een aantekening gedateerd 4 maart 1997, beschrijft Walda een werk van Van Genk waarop het genoemde station is afgebeeld:

Een van de allerfraaiste tableaus van Van Genk bestaat uit vier lagen: ooit begon hij aan het Boedapester Kaletti-station. Ik herinner mij nog hoe hij er jaren geleden drukdoende mee was. Hij zette zijn kunstwerk zo neer, dat hij er vanuit zijn opklapbed naar kon kijken. Later bevestigde hij er een stuk hardboard onder en maakte daarop het Berlijnse station, met o.a. het opschrift ‘Bezoek het druivenfeest in Naaldwijk’. Daaronder kwam de New Yorkse subway. Van Genk was blijkbaar niet te stuiten en verzon er nog een vierde laag onder: de Moskouse metro. Je ziet een wirwar van treinen, perrons, dicht op elkaar gepakte mensen. Voorzichtig informeer ik hoe lang hij eraan heeft gewerkt. Van Genk denkt en zucht. — Dat gevraag van jou. Waarom heb ik al die stations boven mijn bed gemaakt? Ik weet het niet. Het moest gewoon gebeuren. [2]

Het betreft hier het werk dat we kennen onder de naam Keleti Station of Keleti. Inderdaad bestaat dit werk in grote lijnen uit vier lagen of stroken. De bovenste strook toont het kopstation Budapest Keleti pályaudvar (“ooststation”) uit 1884 vanaf de buitenkant. De afbeelding maakt de indruk te zijn afgesneden aan de onderkant en de zijkanten. De tweede strook bestaat uit een aantal kleinere afbeeldingen die bijna alle te maken hebben met openbaar vervoer in met name Berlijn. Daar weer onder bevindt zich een strook met een scène in een metrowagon in New York. De onderste strook bestaat opnieuw uit een aantal kleinere afbeeldingen, die alle de metro tot onderwerp hebben. Rondom het werk zijn negen kleine plaatjes met afbeeldingen aangebracht, waardoor het werk geen egale zijden heeft.

In 1979 legt Galerie Hamer het eerste contact met La Collection de l’Art Brut in Lausanne met betrekking tot Van Genk, een jaar later leidt dit tot de eerste aankopen van die collectie: Collage ’78 en Parnasky Culture, elk voor fl. 3000. [3] Het gaat wat ver om te zeggen, zoals Ans van Berkum doet, dat Keleti Station die eerste contacten ‘reflecteert’, maar inderdaad zijn er in het werk verwijzingen naar Lausanne en art brut te vinden. Van Berkum signaleert drie keer de woorden ART BRUT in de bovenste laag van Keleti Station. In de onderste laag zijn de woorden The Lausanne Métro te vinden. [4]

Keleti detail I

Detail Keleti Station (ca. 1980-1990)

Minstens zo belangrijk zijn de verwijzingen van Van Genk in Keleti Station naar zijn eigen werk in de tweede, ‘Berlijnse’ strook. Twee van de afbeeldingen daar blijken herhalingen op kleine schaal te zijn van oudere werken die hij aan het begin van de jaren tachtig niet meer in zijn bezit had en dus waarschijnlijk uit zijn hoofd heeft nageschilderd. Allereerst is linksonder in de strook het werk herhaald dat we kennen onder de naam Station Berlin Ost. Het was in het midden van de jaren zestig gemaakt en was te zien op de tentoonstelling De eigen wereld van 12 vrijetijdsschilders (1967) in de Haarlemse Vishal. In de catalogus bij die tentoonstelling werd het omschreven als Berlijn (1964-1966)’. Station Berlin Ost maakte deel uit van een aantal werken die Dick Heesen in 1976 had verkregen ‘als betaling voor onkosten’. Van der Endt verkocht het aan dezelfde verzamelaar die eerder een van de twee Hilversumse Leningrad-tekeningen verwierf. [5]

Berlin Station Ost

Station Berlin Ost | ca. 1965 | olieverf op board | 65 x 51 cm | coll. De Ruuk, Amsterdam

Keleti detail II

Detail Keleti Station (ca. 1980-1990)

Een tweede verwijzing naar eigen werk bevindt zich rechtsonder in de strook. In dit geval gaat het om Bahnhof Friedrichstrasse, een klein schilderij dat in bezit was van Joop Beljon en dat pas recentelijk weer opdook. [6] Nadat Ans van Berkum een afbeelding ervan had gezien in een boek van Beljon, [7] legde zij contact met diens zoons die het in hun bezit hadden. Zijn het bij Station Berlin Ost met name de rode trein links en het plafond van het station die duidelijk overeenkomen (en uiteraard het bord met de tekst BERLIN OST), bij Bahnhof Friedrichstrasse vallen vooral de twee vrouwen in het midden van de afbeelding op. Meer in het algemeen tonen de twee ‘reproducties’ welke beeldelementen voor Van Genk belangrijk waren.

Bahnhof Friedrichstrasse

Bahnhof Friedrichstrasse | 1964 | olieverf op board | 17,5 x 25 cm | coll. Joop Beljon, Strijen

‘Het schilderij is onvoltooid gebleven’, aldus Nico van der Endt in 2014 over Keleti Station. [8] Volgens hem was het de methode van Van Genk bij de werken op board om eerst de afzonderlijke plaatjes te beschilderen en deze daarna samen te voegen. Keleti Station vormde hierop een uitzondering, daar begon hij al te timmeren toen het werk nog niet klaar was. [9] Uit de opmerkingen van Dick Walda valt inderdaad op te maken dat sprake is geweest van een dergelijk proces, waarbij het werk min of meer organisch in omvang toenam zonder dat het ooit werd afgerond. Van der Endt dacht Keleti Station (‘dat hij met nog meer kleine zijpaneeltjes wilde voltooien, maar wat nooit meer is gebeurd’) in 2000 te verkopen aan een Duitse verzamelaar voor fl. 35.000 maar besloot het uiteindelijk toch zelf te behouden. [10]

Eind 2004 verkocht hij het werk alsnog aan de Amerikaanse galeriehouder Andrew Edlin. Deze toonde het in januari 2005 op de Outsider Art Fair in New York. The New York Times hierover: ‘Andrew Edlin has the leading candidate for best in show. This is “Keleti Station” (1980-1990), possibly the first painting to be exhibited in this country by Willem van Genk […]. Mr. Van Genk’s consuming fascination with transportation is powerfully represented here by this densely worked multi-tiered amalgam of above- and below-ground panoramas; depicted are subways and train stations from around the world, New York included’. [11] Edlin verkocht het werk ‘voor een bedrag met tenminste zes cijfers’, waarmee Van Genk op dat moment de duurst levende outsiderkunstenaar werd. [12] Keleti Station kwam uiteindelijk terecht in de collectie van het Museum of Everything van James Brett.


NOTEN

[1] Dick Walda, Koning der stations, p. 23.

[2] Idem, p. 129.

[3] Nico van der Endt, Kroniek van een samenwerking, pp. 43-45.

[4] Ans van Berkum, “Zijn leven tekenen. Willem van Genk en de kunstwereld”, in: Marjan Teeuwen (red.), Tekenen des tijds (‘s-Hertogenbosch 2002), pp. 28-35.

[5] Nico van der Endt, Kroniek van een samenwerking, p. 105.

[6] Cf. een artikel op de website van het Outsider Art Museum (geraadpleegd 25 januari 2020).

[7] J.J. Beljon, Ogen Open (Amsterdam 1987), p. 125.

[8] Nico van der Endt, Kroniek van een samenwerking, p. 45.

[9] Mededeling Nico van der Endt aan Jack van der Weide, 25 november 2015.

[10] Nico van der Endt, Kroniek van een samenwerking, pp. 121-123.

[11] Roberta Smith, “Untamed Art From the Fringes Is a Gust of Bracing Air”, in: The New York Times, 28 januari 2005.

[12] Nico van der Endt, Kroniek van een samenwerking, p. 125. Van der Endt dateert de verkoop aan Edlin abusievelijk enkele jaren te vroeg.