
Still uit de Brandpunt-reportage over Van Genk’s fantastische werkelijkheid – bezoekers aan de tentoonstelling
Van 18 januari tot 18 maart 1964 was in de kantine van Steendrukkerij De Jong & Co. in Hilversum de tentoonstelling Van Genk’s fantastische werkelijkheid te zien. Het was de eerste keer dat Willem van Genk zijn werk aan een breed publiek toonde. Het actualiteitenprogramma Brandpunt besteedde door middel van een korte televisiereportage aandacht aan de tentoonstelling. Het publiek kon er kennismaken met ‘de bizarre tekeningen van deze zondagsschilder’, ‘grote vellen papier, meestal volgekrabbeld met stadspanorama’s, treinen, autobussen, tanks’. De reden dat de expositie nogal wat publiciteit trok, lag volgens het programma aan de psychische constitutie van de kunstenaar: ‘Willem van Genk is namelijk geestelijk gestoord.’ De bezoekers waren in twee groepen te verdelen – zij die de tekeningen ‘als uitingen van een zieke, manische geest’ zagen en zij die de kunstenaar ‘als een grote artistieke ontdekking zien. Die zeggen dat hij met zijn intelligentie de kortsluiting met de werkelijkheid wil opheffen. Zij verwachten dat Van Genk over een paar jaar een beroemd man zal zijn.’ [1]
De expositie in Hilversum was op instigatie van J.J. (Joop) Beljon, directeur van de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag, georganiseerd door grafisch ontwerpers Pieter Brattinga (1931-2004) en Simon den Hartog (1933). Brattinga’s vader was directeur van de Steendrukkerij, en Van Genk’s fantastische werkelijkheid maakte deel uit van een reeks tentoonstellingen die Brattinga daar als director of design tussen 1954 en 1972 verzorgde. De tentoonstellingen hadden aanvankelijk als doel het eigen personeel vertrouwd te maken met de laatste ontwikkelingen op het gebied van grafische vormgeving en beeldende kunst. Brattinga had echter een goede neus voor kwaliteit en was vaak vooruitstrevend in zijn onderwerpkeuzes, waardoor de tentoonstellingen ook vrij snel buiten het eigen bedrijf bekendheid kregen. Er waren vroege exposities rond het werk van kunstenaars als Carel Visser en Shinkichi Tajiri, maar aan bod kwamen onder meer ook de typografische experimenten van Willem Sandberg, de architectuur van Ludwig Mies van der Rohe, putdeksels in New York en een geurenprogramma van Wim T. Schippers. [2]
De discussie over kunstuitingen van psychiatrische patiënten was in Nederland in het begin van de jaren zestig opgeflakkerd met de publicatie van het boek Geschonden beeld. Beeldende expressie bij schizofrenen van de psychiater J.H. Plokker. Plokker betoogde dat men het werk van schizofrenen kon herkennen aan wat hij de “structuur” noemde. Dit werk zou niet individueel bepaald, sterk naar binnen gericht en primitief van vorm zijn. Kunst was het op geen enkele manier: ‘In het kunstwerk is de vormgeving op individuele wijze belangrijker dan het affect, dat eraan ten grondslag ligt’. [3] Dit was volgens Plokker bij het werk van schizofrenen overduidelijk níet het geval. Hij analyseerde 91 tekeningen en schilderijen van schizofrenen en constateerde slechts in twee gevallen artistieke waarde, die bovendien op toeval berustte. Zijn ideeën waren zeer invloedrijk en zijn boek werd vertaald in het Frans, Duits en Engels.
Niet verwonderlijk waren het kort na de Tweede Wereldoorlog vooral experimentele schrijvers en kunstenaars geweest die gegrepen waren door de kunstuitingen van “waanzinnigen”, zoals Lucebert, Karel Appel en Corneille. [4] Dit paste bij de groeiende interesse in, en bewondering voor de veronderstelde authentieke kunst van onder andere geesteszieken in de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw, uitmondend in de introductie in 1949 van de term art brut door Jean Dubuffet. Dubuffet gebruikte deze term voor ‘werken die zijn gemaakt door mensen die immuun zijn voor de artistieke cultuur […]. Wij zijn hier getuige van het artistieke proces in zijn meest zuivere, meest ruwe vorm, van begin tot eind geheel volvoerd door een kunstenaar die slechts put uit zijn innerlijke impulsen.’ [5] Heden ten dage is het niet moeilijk de ideeën van Dubuffet te herkennen als uitingen van wat Jos ten Berge noemt ‘een romantisch-modernistische hang naar onbesmette originaliteit’. [6]
In het essay dat Beljon schreef voor de kleine catalogus bij Van Genk’s fantastische werkelijkheid, zien we deze opvatting gedeeltelijk terug. Beljon haalt onder meer ‘een psychiater’ (namelijk Van Genks psychiater Nico Speijer) aan die tegenover hem volhield ‘dat de geestelijke inhoud van Willem van Genk gelijk staat met nul komma nul. […] De bewustzijnsvernauwing, die bij tal van psychiaters optreedt bij hun jacht naar het aangepast-zijn, maakt hen o.a. blind voor enkele kenmerken van de geniale schilder.’ Tegelijkertijd betoogt hij dat de geestesgesteldheid van Van Genk er niet toe doet: ‘Het is niet de bedoeling van dit tabletje om medelijden op te wekken met Van Genk. […] Niemand vraagt om kunst, om jouw kunst. Je móet. En dús doe je het. Desnoods tegen de draad in. De Apie Prinsen, de Karel Appels en de Willem van Genken gaan hun “eigen baan”.’ [7] Uiteraard is het geen toeval dat Beljon hier Van Genk op één lijn stelt met Appel, de aanvankelijk verguisde maar inmiddels gevierde experimenteel.

Still uit de Brandpunt-reportage over Van Genk’s fantastische werkelijkheid – Willem van Genk verlaat de AVO-werkplaats
Willem van Genk werd kort na de Tweede Wereldoorlog afgekeurd voor militaire dienst wegens schizofrenie. Na een aantal reguliere baantjes, die steeds in ontslag eindigden, werd hij vanaf 1947 tewerkgesteld in een AVO-werkplaats in zijn woonplaats Den Haag – “AVO” stond voor “Arbeid Voor Onvolwaardigen”. Hier moest hij van ’s morgens acht tot ’s middags vijf uur werkzaamheden verrichten zoals het monteren van afwasborstels en het sorteren van stukjes kabel. Directeur van de werkplaatsen was eerdergenoemde psychiater Nico Speijer, bij wie Van Genk ook onder behandeling stond. Eind 1958 meldde hij zich met enkele van zijn tekeningen aan bij de Haagse Academie voor Beeldende Kunsten. Onderdirecteur Cees Bolding en directeur Joop Beljon onderkenden zijn talent en lieten hem toe tot de avondacademie. Beljon probeerde van Speijer gedaan te krijgen dat Van Genk meer tijd op de academie mocht doorbrengen, maar Speijer weigerde. Beljon bleef zich echter voor zijn pupil inspannen, wat uiteindelijk resulteerde in de tentoonstelling in Hilversum. [8]
Dit is het eerste deel van een tekst die eerder verscheen onder de titel “De eenheid van het spinnenweb. Willem van Genk bij Steendrukkerij De Jong & Co.” in Desipientia 24 (2017), nr. 2, pp. 30-33.
NOTEN
[1] De reportage is vrijwel integraal opgenomen in de documentaire die Dick Walda en Jan Keja eind jaren negentig over Van Genk maakten, Ver van huis. De documentaire werd als aflevering in de serie Werelden van de IKON uitgezonden op 31 oktober 2001 en is hier te vinden (geraadpleegd op 5 november 2019).
[2] Informatie over de tentoonstellingen bij Steendrukkerij De Jong en Co. ontleend aan: Geneviève Waldmann, The activities of Pieter Brattinga: a portrait of an era, Den Haag 1988; en William Graatsma, “Herinneringen aan Pieter Brattinga” (geraadpleegd op 5 november 2019).
[3] J.H. Plokker, Geschonden beeld. Beeldende expressie bij schizofrenen, ’s Gravenhage en Parijs 1962, p. 16.
[4] Voor een overzicht van de receptie van naïeve kunst en outsider art in Nederland, zie: Jos ten Berge, “Naive and Outsider Art in The Netherlands – A Chronicle of Facts and Views”, in: Frans Smolders e.a., Solitary Creations. 51 Artists out of De Stadshof Collection, Eindhoven 2014, pp. 293-316.
[5] Geciteerd in: Jos ten Berge, “Willem van Genk en het geboefte, of de stagnatie van het outsider-debat”, in: Jong Holland 14 (1998), nr. 4, pp. 14-19 (aldaar p. 14).
[6] Ibidem, p. 18.
[7] J.J. Beljon, “Tien hoofdstukken schaal 1:100. Over de wereld van Willem van Genk, kunstschilder”, in: Van Genk’s fantastische werkelijkheid, tent. cat. Hilversum (Steendrukkerij De Jong & Co.), Hilversum 1964. In het laatste citaat verwijst Beljon naar het boek boek Ik ga m’n eige baan (1958) van schrijver Apie Prins.
[8] Voor verdere biografische informatie over Willem van Genk, zie: Jack van der Weide, “Nieuwe avonturen van Willem van Genk. Biografische notities”, in: Tijdschrift voor Biografie 5 (2016), nr. 1, pp. 67-75. Teksten over de tentoonstelling verschenen begin 1964 onder andere in De Telegraaf (18 januari, 5 februari), Gooi- en Eemlander (20 januari, 29 januari), Graficus (21 januari), Haagsche Post (25 januari), De Volkskrant (1 februari), De Tijd (8 februari), Trouw (17 februari) en Algemeen Handelsblad (22 februari).
Pingback: Hilversum (2) | Het wereldwijde web van Willem van Genk
Pingback: Overzicht | Het wereldwijde web van Willem van Genk
Pingback: Aanzet tot een catalogue raisonné | Het wereldwijde web van Willem van Genk