
Kaartje van Addy Persoon-van Genk aan Pieter Brattinga (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut)
Nadat Pieter Brattinga het begin 1964 op zich had genomen om Van Genk internationaal te laten doorbreken, [1] liepen zijn contacten daarover voor een belangrijk deel via Peter en Addy Persoon. De tentoonstelling bij de galerie van Alfred Schmela in Düsseldorf betekende een bliksemstart voor Brattinga, die in september daardoor al successen kon melden aan het echtpaar. Wel:
Voorts wou de Duitse kunsthandel ook graag de beschikking hebben over het niet in Hilversum geëxposeerde werk van van Genk.
Volgens ons contract valt dit niet onder het werk waar ik mijn best voor zou doen. Toch zou ik U aanraden om dit werk alsnog onder deze regeling te laten vallen aangezien ik dit voordeliger voor U vind. U kunt dan in dit geval profiteren van vervoer, verzekering, publiciteit en andere zaken die voor de ‘Hilversumse serie’ gemaakt worden. […]
Ik hoop zeer spoedig Uw gedachten over een en ander te horen (liefst per brief) aangezien men alreeds de volgende maand in Duitsland wil exposeren. [2]
Brattinga had dus haast en wilde graag snel tot zaken komen, maar de (wegens vakantie verlate) reactie van Addy Persoon was zuinigjes: ‘Ik zou het toch prettiger vinden om even mondeling met U over een en ander van gedachten te kunnen wisselen.’ [3] Dat lukte niet, blijkens een enigszins geïrriteerde krabbel van Brattinga op de brief: ‘9 oktober gebeld Mr. or Mrs Persoon zou zaterdag 10 Oct. wegens ziekte P. hier komen en eerst bellen, doch niets meer gehoord’.
De deelcollectie Van Genk die Brattinga vertegenwoordigde, bleef een heikel punt – hij wilde meer werk. Begin november kwam Addy Persoon bij hem thuis om verder over de zaak te praten en naar aanleiding daarvan stuurde Brattinga haar op 7 november een kort briefje: ‘ik [zou] U gaarne willen verzoeken om mij in te lichten over Uw eventuele beslissing inzake het werk van Van Genk. […] Indien Uw beslissing negatief is zou ik dit gaarne ook willen weten’. De kwestie bleef echter in de lucht hangen. Op 18 december was er een telefoongesprek tussen Addy Persoon en de echtgenote van Brattinga, maar ‘helaas hebt U mij op mijn brief van 7 november nog geen duidelijk schriftelijk antwoord kunnen geven’. [4]
Wel was er een ander geschilpunt ontstaan: “de Duitse televisie” had zowel Addy Persoon als Pieter Brattinga benaderd voor een reportage over Van Genk. Addy had positief gereageerd, terwijl het Brattinga beter leek om ‘met deze publiciteit te wachten aangezien ik het moment psychisch niet juist vind’. Ze had hem in het telefoongesprek met zijn echtgenote gevraagd om de werken die waren overgebleven van de expositie bij Schmela beschikbaar te stellen voor de reportage, maar die waren al weer onderweg naar Nederland. Brattinga was niet blij: ‘Ik geloof […] dat wij indertijd duidelijk afgesproken hebben, dat de publiciteit en het zoeken van de juiste kunsthandelaren […] door mij behandeld zouden worden.’ [5]

Addy Persoon-van Genk
Addy schreef op 29 december terug dat Brattinga’s vrouw waarschijnlijk sommige dingen verkeerd moest hebben begrepen. Tegelijk verweet ze hem dat haar broer nog steeds een toegezegde fotokopie niet had ontvangen, noch de prospectussen van Neue Realisten & Pop Art in Wenen en Berlijn. Ook zei zij nog niet op de hoogte te zijn van de precieze verkopen in Düsseldorf, hoewel Brattinga daarover aan Van Genk al een week eerder een gedetailleerd overzicht had gestuurd. [6] Volgens Addy wilde haar broer ‘met de gang van zaken voor wat zijn werk betreft volledig op de hoogte worden gehouden.’ Ze beloofde Brattinga in het nieuwe jaar opnieuw te schrijven, met antwoorden op al zijn vragen. Zo dit al gebeurde, is deze brief niet bewaard gebleven.
Het archief van Pieter Brattinga bevat geen correspondentie met Addy Persoon uit de jaren 1965-1970. Hij lijkt in die periode ook geen verdere activiteiten voor Van Genk te hebben ondernomen. Wel blijkt er rechtstreeks contact te zijn ontstaan tussen Alfred Schmela en Addy Persoon: in diens archief bevindt zich een brief van haar van 19 februari 1969. Daarin bedankt zij Schmela voor zijn brief van 12 februari en nodigt zij hem uit om nieuw werk van haar broer te komen bezichtigen – dit kan ‘ook wanneer hij niet aanwezig is.’ [7] Verdere correspondentie tussen Addy Persoon en Schmela ontbreekt.
Brattinga benaderde zij pas weer in februari 1971. In een brief gaf zij aan dat haar broer nieuw werk had dat hij wel wilde verkopen. Uit alle formuleringen spreekt dat zij eigenlijk wel genoeg had van de hele kwestie, ook omdat haar man na een ernstig auto-ongeluk in het ziekenhuis lag. [8] Brattinga stond evenmin te springen om zich weer in het project te storten, zo lijkt het. Een jaar later kwam hij zijdelings op de zaak terug in een brief aan Joop Beljon. Daarin schreef hij dat zijn ‘huiselijke omstandigheden […] de afgelopen drie jaren vrij vreselijk [waren] geweest’, dat hij eerst een maand vakantie wilde nemen en dat hij daarna zou ‘proberen weer een nieuwe activiteit te ontwikkelen’ met betrekking tot het werk van Van Genk. [9] Daarvan kwam het niet meer.

Pieter Brattinga
In maart 1973 vat Brattinga in een brief aan zijn advocaat zijn visie op de hele Van Genk-geschiedenis nog eens samen:
Van Genk heb ik nog nooit gezien, alle onderhandelingen zijn geschied via zijn zuster of via de Heer Beljon. Gezien de geestestoestand van de Heer van Genk en de gedachte van zijn familie dat er een nieuwe Van Gogh zou zijn opgestaan, is het altijd moeilijk geweest om tot beslissingen te komen die gunstig zouden zijn voor de eventuele verkoop. […] De onvoldoende verkoopresultaten zijn dan ook veroorzaakt door de aanvankelijke weigering van de Heer van Genk om de prijzen verder te verlagen dan bij Galerie Schmela waren afgesteld en zijn weigering om verdere werkstukken toe te voegen aan de “afgeronde” collectie. [10]
Peter en Addy Persoon waren toen al uit zicht. Peter Persoon overleed in maart 1971 aan de gevolgen van het genoemde auto-ongeluk, zijn vrouw stierf een klein jaar later. Ze was 54 jaar oud.
NOTEN
[1] In een brief van advocaat R.M. Schutte aan Brattinga van 26 januari 1973 wordt gesproken van een ‘akte d.d. 11 februari 1964’ waarbij ‘de heer Van Genk U een 27 schilderijen in cosignatie over[droeg]’. In een brief van Brattinga’s advocaat Grosheide is sprake van een ‘contract’ van 11 februari 1964, dat echter volgens de advocaat ‘wel zeer summier’ is (brief van R.W. Grosheide aan Pieter Brattinga, 21 februari 1973; archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut).
[2] Brief van Pieter Brattinga aan Peter en Addy Persoon, 23 september 1964 (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut).
[3] Brief van Addy Persoon-van Genk aan Pieter Brattinga, 5 oktober 1964 (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut).
[4] Brief van Pieter Brattinga aan Addy Persoon-van Genk, 18 december 1964 (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut).
[5] Idem.
[6] Brief van Pieter Brattinga aan Willem van Genk, 23 december 1964 (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut).
[7] Galerie Schmela Records, Getty Research Insititute.
[8] Brief van Addy Persoon-van Genk aan Pieter Brattinga, 22 februari 1971 (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut).
[9] Brief van Pieter Brattinga aan Joop Beljon, 27 april 1972 (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut).
[10] Brief van Pieter Brattinga aan F.W. Grosheide, 8 maart 1973 (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut).
Pingback: Overzicht | Het wereldwijde web van Willem van Genk
Pingback: Zwagers | Het wereldwijde web van Willem van Genk