Pilsen 2 (2)

Dit is het tweede deel van een tekst over het werk Pilsen 2. Het eerste deel is hier te vinden.

Een zeppelin boven Pilsen, 25 augustus 1930

In het najaar van 1967 was in De Vishal in Haarlem de tentoonstelling De eigen wereld van 12 vrijetijdsschilders te zien, naar aanleiding van een prijsvraag voor zondagsschilders die een jaar eerder door omroep VARA was gehouden. Van Willem van Genk werden acht werken getoond, waaronder “Markt te Pilsen, o/b. 70 x 80.” De centrale afbeelding van de (latere?) collage Kathedraal Pilsen bestond op dat moment al maar was uitgevoerd in inkt op papier, waarbij ook het formaat niet overeenkwam. Ook het onderste deel van Pilsen 2 heeft andere maten, plm. 47 x 75 cm. Zou er derhalve nog een derde werk zijn met een afbeelding van Pilsen? Mijn hypothese is dat het werk in Haarlem een oudere versie van het onderste deel van Pilsen 2 betrof, door Van Genk op enig moment kleiner gemaakt.

Dat het onderste deel van Pilsen 2 gemaakt is na en naar aanleiding van de reis naar Tsjecho-Slowakije in 1963, lijkt zeer waarschijnlijk. Een nadrukkelijke aanwijzing is de tekst BAYREUTHER FESTSPIELE op het dak van een touringcar rechts onder: in 1963 stond op de heenweg een stadbezoek aan Bayreuth op het programma, met als gevolg dat Van Genk op Kathedraal Pilsen onder meer een groot portret van Richard Wagner opnam. Op Pilsen 2 wordt Wagner ook nog genoemd op een concertenlijst aan de voorkant van het DOM KULTURY, het cultuurhuis aan het plein. [1] Verder is uiteraard van belang dat zowel op de centrale afbeelding van Kathedraal Pilsen als op het onderste deel van Pilsen 2 het Náměstí Republiky in Pilsen is afgebeeld.

Het onderste deel van Pilsen 2 lijkt te zijn bijgesneden, waarna Van Genk om dit te verhullen een rode rand om de afbeelding aanbracht. [2] Een vergelijkbaar procedé paste hij toe bij Orkest van Coburg (WVG-0098), waar hij eveneens een ouder werk kleiner maakte en een rand aanbracht om dit te verhullen (zie hier). Er is op Pilsen 2 rechtsonder ook geen sprake van een echte signatuur, slechts van het bekende monogram – dat bovendien voor een deel verdwijnt achter de rode rand. Daarbij loopt de onderrand van de afbeelding dwars door een 1 mei-optocht en zien we alleen de bovenkant van de meegedragen rode vlaggen. Ook ander beeldelementen suggereren een afbeelding die aanvankelijk groter was.

De vier inzetstukken op het onderste deel van Pilsen 2 zijn waarschijnlijk eveneens later aangebracht. De oude stoomtrein in het landschap met de koe is ook te zien op Brooklyn Bridge (twee maal; WVG-0050) en op Zelfportret Zwakzinnigen-nazorg (WVG-0096), de trein van de Indonesische staatsspoorwegen eveneens op Brooklyn Bridge en op Great Railroads of the World (WVG-0066). Daarbij is aan de randen van dit deel duidelijk te zien dat er een boardplaat is bevestigd achter het onderste deel als geheel. Het bovenste deel met de zeppelins is iets breder en ligt hoger dan het onderste deel. Een foto van de achterzijde zou mogelijk een en ander kunnen verhelderen maar is niet beschikbaar.

Als met al heeft het er alle schijn van dat Willem van Genk Pilsen 2 heeft samengesteld uit twee werken: een oudere afbeelding van het Náměstí Republiky in Pilsen, kleiner gemaakt en bijgewerkt; en een afbeelding van een aantal Russische luchtschepen/zeppelins, die overeenkomsten vertoont met werk dat rond 1970 is gemaakt. Mogelijk was Van Genk met beide werken afzonderlijk niet tevreden en heeft hij door ze samen te voegen een nieuwe constellatie gecreëerd, vergelijkbaar met het hergebruik van oude tekeningen in collages als Bouwend ‘s Gravenhage, Amsterdam of Brooklyn Bridge. Wel lijkt het verband hier concreter te zijn, met name door de omvang van de samengevoegde delen. Een volgende vraag is daarom wat dat verband tussen beide afbeeldingen is.

Details Pilsen 2 (boven links), Brooklyn Bridge (boven rechts) en Great Railroads of the World (onder)

Een eerste connectie tussen zeppelins en Pilsen die ik vond, leek veelbelovend. In oktober 1938 hadden de nazi’s het zogenoemde Sudetenland, delen van Tsjecho-Slowakije waar veel etnische Duitsers woonden, bezet. Kort erna kwam er een speciale propagandavlucht van de LZ130 Graf Zeppelin II over de ‘bevrijde’ gebieden, de Sudetenlandfahrt. Pilsen lag weliswaar buiten die gebieden, maar de zeppelin zou er heel goed te zien kunnen zijn geweest. Probleem daarbij is wel dat de zeppelins op Pilsen 2 Russische luchtschepen zijn, te herkennen aan een kleine Sovjetvlag op de staart en ook, als men nauwkeurig kijkt, de cyrillische teksten CCCP en AEPOΦΛΟΤ op de romp – net als in het geval van de beide Asbery-werken.

Een betere optie kwam naar voren toen een Tsjechische kennis mij wees op een tweetal foto’s die op internet circuleerden, waarop een zeppelin boven Pilsen te zien is. Enig zoekwerk leverde op dat het ging om de eerste Graf Zeppelin, de LZ 127, die op 25 augustus 1930 op de route van Friedrichshaven (de thuisbasis van de zeppelins) naar Berlijn over een aantal Tsjechische steden was gevlogen, waaronder Pilsen. Omdat men bang was voor spionageactiviteiten vanuit het luchtschip, kregen de Škoda-fabrieken de opdracht om veel rook te produceren. [3] Van Genk kan op de hoogte zijn geweest van het verhaal of de foto’s, maar opnieuw is problematisch dat de zeppelins op Pilsen 2 Russische luchtschepen zijn, terwijl de kunstenaar beslist ook wist hoe hij Duitse exemplaren moest weergeven. [4]

Toen viel ineens het kwartje: Sovjet-luchtschepen boven een Tsjechische stad in een werk dat waarschijnlijk eind jaren zestig is gemaakt. Nico van der Endt in een interview, gevraagd naar Van Genks vroegere sympathieën voor de Sovjet-Unie: “I think 1956 marks the first shadow on his political beliefs, when Russian tanks restored order in Hungary, together with the revelation by party leader Nikita Khrushchev of the Stalin crimes. The final rift came in 1968 after the Prague Spring, when the Soviets crushed Alexander Dubček’s reform movement.” [5] Wat Van Genk met Pilsen 2 uitbeeldde was de militaire overmacht van de Sovjet-Unie ten opzichte van Tsjecho-Slowakije, door een ouder werk over Pilsen te verbinden met een nieuwer werk over fictieve Russische luchtschepen. [6] Visionair was dit hoogstwaarschijnlijk niet. Hij las de krant.


NOTEN

[1] Ook ‘dom kultury’ is, opvallend genoeg, Pools. In het Tsjechisch spreekt men van ‘kulturní dům’.

[2] Ik zeg steeds ‘lijkt’ omdat ik slechts beschik over foto’s van het werk. Een meer nauwkeurige analyse zou veel kunnen verhelderen, maar het is tot op heden niet gelukt om contact met de eigenaar te krijgen.

[3] Met dank aan Tomáš Vaněk. Volgens een andere bron werden de foto’s gemaakt tijdens een vlucht om de wereld op 3 oktober 1928 (geraadpleegd op 21 september 2021).

[4] Duitse zeppelins komen onder andere voor op Brooklyn Bridge, Het project Asbery – Moskou (WVG-0068) en World Aircraft I – KLM (WVG-0074).

[5] Nico van der Endt interview: ‘Willem van Genk was a visionary, a man discovering a universal truth about the human species’ (geraadpleegd op 21 september 2021).

[6] James Brett spreekt over “the obscure carriers of 1970s airline fiction” (‘Willem van Genk – Megalopolis’, in: Raw Vision 108 [2021], p. 66).

Pilsen 2

Pilsen 2 | ca. 1970 | gemengde techniek op board (boven) en doek (onder)| 94 x 75 cm | Collectie Arnulf Rainer, Wenen

In 1997 kreeg Nico van der Endt bezoek van de Oostenrijkse kunstenaar Arnulf Rainer (1929): “Voor zijn inmiddels beroemde collectie outsiderkunst […] verwerft hij van Willem een drietal werken […]. Later in het jaar verwierf hij nog een autobus (assemblage).” [i] De werken die Rainer kocht waren respectievelijk Leipzig (WVG-0011), Tank (WVG-0018), Pilsen 2 (WVG-0043) en de assemblage WVG-6023. Het was de organisatie van de tentoonstelling Woest niet gelukt om contact met Rainer te leggen, [ii] zodat de werken later dat jaar niet te zien waren in het Outsider Art Museum in Amsterdam.

Pilsen 2 is een merkwaardig hybride werk dat Van Genk in ieder geval voor een deel leek te hebben gemaakt naar aanleiding van zijn reis naar Tsjechoslowakije in 1963, waarover ik eerder schreef (hier). Het is overduidelijk samengesteld uit twee delen, die op enig moment aan elkaar werden bevestigd. In de catalogus van galerie De Ark uit 1976 staat in het bijschrift “Bovendeel olie op    | Onderdeel olie op    “, alsof er voor de respectieve ondergronden twee verschillende materialen waren gebruikt. Nico van der Endt bezat nog de verkoopnota uit 1997, waarop inderdaad stond dat het bovenste deel op board was geschilderd en het onderste deel op doek. [iii]

Het bovenste deel van Pilsen 2 toont een drietal zeppelins in een decor van een luchthaven annex montagelocatie, met rechts een hangar, in het midden een ankermast, daartussenin een zeppelin in aanbouw en boven in beeld de onderzijde van een raketvormig luchtschip of projectiel. De zeppelin links lijkt recht op de toeschouwer af te komen, die in het midden ligt aangemeerd aan de ankermast. De kleinere zeppelin rechts vliegt weg. Op de staart van de middelste zeppelin is een rood vlaggetje met een hamer en een sikkel te zien. Tegen de horizon zijn enkele kleine gebouwen geschilderd, met name achter de ankermast. Linksboven is een logo van het tijdschrift LIFE aangebracht.

Het procedé om een afbeelding voor te stellen als de omslag van een tijdschrift, meestal Life, werd door Van Genk vaker gebruikt in werken op board die hij rond 1970 maakte. Het logo van Life komt voor op elf werken, allen behorend tot wat Dick Heesen de ‘gele serie’ noemde (zie hier). In die werken zijn daarnaast ook logo’s te zien van de tijdschriften REVUE en REALTA SOVIETICA en The National Geographic Magazine (op Collage ’70 = WVG-0069), van Look en BUNTE (op World Aircraft I – KLM = WVG-0074) en van FLIGHT (op Airports I – Tokyo Haneda (Int.) = WVG-0075). Een groot deel van deze werken komt voor op het lijstje dat Addy van Genk begin 1972 stuurde aan Pieter Brattinga, met recente werken van haar broer (zie hier).

Ook op dat lijstje stonden de twee Project Asbery-werken met prominente Sovjet-zeppelins, die lieten zien dat de mogelijkheid van Sovjet-Russische luchtschepen Van Genk eind jaren zestig duidelijk bezighield (zie hier). Met name Het project Asbery – Havanna (WVG-0067) toont opmerkelijke overeenkomsten met het bovenste deel van Pilsen 2. Naast voor de hand liggende paralellen als de grote zeppelin(s) en het logo van Life, kent ook Het project Asbery – Havanna een decor van een luchthaven annex montagelocatie, zij het iets meer op de achtergrond. Link is een zeppelin aan een ankermast te zien, rechts een rij hallen voor montage, onderhoud of opslag. Net als op het bovenste deel van Pilsen 2 zijn de genoemde beeldelementen in blauw uitgevoerd om ze te onderscheiden van de voorstelling op de voorgrond. In beide werken zijn tegen de horizon enkele uiterst kleine gebouwen te zien, die de omvang van de zeppelins benadrukken. Het project Asbery – Havanna lijkt in een aantal opzichten een verbeterde, uitgewerkte versie te zijn van het bovenste deel van Pilsen 2, dat daarmee ca. 1965-1970 kan worden gedateerd.

Op het onderste deel van Pilsen 2 is, net als op de centrale afbeelding van Kathedraal Pilsen, de oostzijde van het centrale plein van Pilsen te zien, het Náměstí Republiky. Een oriëntatiepunt vormt het hoekgebouw met de toren rechts, met op beide werken het woord KAVARNA (café) boven de hoofdingang. Een verschil is dat de centrale afbeelding van Kathedraal Pilsen een laag perspectief kent en dat daar de Sint-Bartholomeüskathedraal hoog boven de andere gebouwen op het plein uittorent. Op het onderste deel van Pilsen 2 is juist sprake van een hoger perspectief en is de kathedraal niet te zien. Mogelijk wordt juist vanáf de kathedraal gekeken, het stenen ornament in de linker bovenhoek zou in die richting kunnen wijzen.

De gebouwen op het plein zijn voorzien van een grote hoeveelheid teksten, op de daken van de gebouwen is onder meer ŠKODA-PLZĚN-LENINA en Fabrika-Pharmačeutica “PLZĚN CINDERELLAH” en JACOBOWITSCH te lezen. De grotere teksten hebben voor een deel betrekking op de 1 mei-viering: RUDÉ PRÁVO 1 MÁJ en (cyrillisch) 1 MAЯ. Aan de onderzijde van de afbeelding zijn inderdaad de rode vlaggen van een 1 mei-optocht te zien, die ook aan de gebouwen hangen. Verder is het plein gevuld met, en omgeven door touringcars, auto’s, spandoeken, trams en trolleybussen. Midden op het plein spuit een fontein, in de lucht hangt een vliegtuig en aan de horizon zijn de contouren van fabrieken afgebeeld. Links en rechts op de afbeelding zijn met witte verf twee maal twee over elkaar liggende, transparante vierkanten geschilderd, waarbij de overlappende delen gearceerd zijn.

Detail Pilsen 2

In de lucht boven het marktplein heeft Van Genk vier kleinere inzetstukken ingevoegd, drie tondo’s en een achthoek. De kleinste tondo links bevat een afbeelding van een groep personen met erdoorheen teksten of tekens in wit en geel. Mogelijk gaat het om een begrafenis of een rituele verbranding. De witte ‘tekens‘ zouden dan rook kunnen voorstellen; in de gele tekens is ’70 te onderscheiden. Rondom de tondo is een witte rand aangebracht die doet denken aan het papier onder een taart of gebakje. In de grotere achthoek ernaast is een oude stoomtrein te zien in een landschap met een koe die BUH! roept (wellicht tegen de trein die WUH zegt); in het gras ligt een koeienvlaai.

Weer verder naar rechts staat een tondo met een blauwe rand en daaromheen tekst VISIT THE RAILWAY MUSEUM LONDON TRANSPORT VETERAN CARS UNDERGROUNDLINES. Afgebeeld is een groep personen in een soort ouderwetse touringcar met de teksten MILLINGATE – NEW GATE en THE DUNLOP en GENERAL en AUTOMATON LINE OMNIBUS. Op de achtergrond is de Tower Bridge in Londen te zien, op de voorgrond een hond die WAF roept. Het vierde inzetstuk is een tondo met een versierde gele rand, een abeelding van een sneltrein in een landschap met daaronder de tekst INDONESISCHE STAATSSPORWEGEN. Over de tondo is met witte verf een spinnenweb geschilderd.

Rondom het onderste deel van Pilsen 2 is een rode rand aangebracht met daarop in witte letters een Poolse tekst – PO CO DtUGO SZUCAć? JEžELI WSZYSTKIE WIADOMOśCI O POLSCE, en zo verder. Met enige schrijffouten staat er ongeveer: “Waarom zo lang zoeken? Al het nieuws over Polen is te vinden in de maandelijkse uitgave Polska. Bestellingen en informatie: Mazowiecka straat 11, Warschau. Het tijdschrift Polska transporteert je elke maand als een vliegend tapijt.” [iv] Het gaat derhalve om een reclametekst voor het maandblad Polska, waarbij rood en wit inderdaad de kleuren van de Poolse vlag zijn.

(wordt vervolgd)


[i] Van der Endt, Kroniek van een samenwerking, p. 109.

[ii] E-mail van Ans van Berkum aan Jack van der Weide, 16 juli 2019.

[iii] E-mail van Nico van der Endt aan Jack van der Weide, 2 september 2019.

[iv] Met dank aan Karolina Gościniak. De vertaalmachines op internet hadden met name moeite met de woorden ZACZAROWANY DYWAN (betoverd tapijt, i.e. vliegend tapijt): een onverwacht beeld, waarbij Van Genk ook nog de tweede Z in spiegelschrift had geschreven.

Context

Den Haag 1905, hoek Borneostraat/Malakkastraat. Op Malakkastraat nummer 6 (rechts, bij de etalageruit) was tussen 1916 en 1922 de winkel gevestigd van Jozef van Genk. (Foto: J.C.C. Witte, Haag Gemeentearchief.)

Jozef en Maria van Genk werden op 14 oktober 1915 ingeschreven in de gemeente ’s-Gravenhage, waarheen ze vertrokken waren vanuit Roosendaal. Maria van Genk was op dat moment zo’n vier maanden in verwachting van hun derde kind. Het eerste adres van het gezin van Genk in Den Haag was Westeinde 257, waar ze vier-en-een-halve maand zouden blijven wonen. De woning bevond zich in een hofje even opzij van de hoofdstraat, het zogeheten ‘Hofje van Vredebest’ dat uit 1864 stamde. Op 3 november kwam op nummer 247 een pasgetrouwd echtpaar wonen, Joop en Anna Bijmans, eveneens van katholieke huize. Anna Bijmans was bovendien net als Maria van Genk in verwachting; de beide echtparen zullen elkaar vrijwel zeker hebben gekend.

Op 29 februari verhuisde het gezin Van Genk naar Malakkastraat 6 in Den Haag, een woon-winkelpand. Hier werd op 9 maart 1916 dochter Nora geboren – en na haar ook Addy, Jacqueline, Riet, Agnes en (nog net) Isabella. Aangenomen mag worden dat Jozef van Genk op dit adres zijn fruithandel uit Roosendaal voortzette, met op 30 augustus 1918 opnieuw een faillissement dat een maand later werd opgeheven. Verhuizen deed het gezin pas weer in januari 1922, en opnieuw in maart 1923, toen Maria van Genk in verwachting was van dochter Willy. Vanaf dit laatste adres, Renbaanstraat 7 in Scheveningen, verhuisde het gezin Van Genk in juni 1925 naar Voorburg. Hier werd op 2 april 1927 zoon Willem geboren.

In 1929 gingen de negen zusjes naar een kostschool in België. Tiny van Genk, tachtig jaar na dato: ‘Het katholieke internaat in Leuven heette ‘Ecole du Commerce’. We moesten zakendametjes en zonnetjes van vader worden.’ [i] Eerder meldde ik dat ik geen school van die naam had kunnen vinden. Dat was ook niet zo vreemd, aangezien het in werkelijkheid ging om Het Heilig Hartinstituut in de Leuvense deelgemeente Heverlee, dat stamde uit 1887 en dat werd (en wordt) geleid door de Zusters Annuntiaten van Heverlee. Een eerste zoekactie van een behulpzame archivaris en erfgoedbeheerder leverde een leerlingenkaart op van Riet van Genk, waaruit bleek dat zij in de leerjaren 1932-1933 en 1933-1934 de richting handel volgde aan de Vlaamse afdeling van de beroepsschool. [ii] In september 1934 keerde zij terug naar Voorburg.

Ook over een andere zuster van Willem van Genk, Leny, waren gegevens te vinden en wel in de database van de Annuntiaten zelf. Leny (dan nog: Lena) bleek op 26 september 1932 te zijn ingetreden, ging zes jaar als ‘Lidwina’ door het leven en trad in 1938 weer uit. De foto van haar in habijt zal daarmee in deze periode zijn gemaakt. Dit verklaart ook de onzekerheid onder nog levende familieleden of hun tante ooit daadwerkelijk was ingetreden: ja, maar tijdelijk. Opmerkelijk is daarnaast dat de Annuntiaten een orde van tertiarissen vormen, een “derde orde”. Dit houdt in dat er verschillende soorten leden kunnen zijn, onder wie ook (eventueel: getrouwde) leken. Maria van Genk was volgens de tekst op haar bidprentje eveneens ‘Lid der Derde Orde’.

Leny keerde in augustus 1938 vanuit Heverlee terug naar Voorburg en verhuisde een jaar later met haar vader en een aantal van haar zusters naar de Magnoliastraat in Den Haag, waar zich uiteindelijk ook Willem bij hen voegde. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Joseph van Genk als vermeld actief in het verzet. Via zijn werk als ambtenaar bij het Gewestelijk Arbeidsbureau kon hij onder meer jonge mannen behoeden voor tewerkstelling in Duitsland door doktersverklaringen voor ze te regelen. Hij maakte deel uit van de katholieke verzetsgroep “Voor God en de Koning” die onder leiding stond van Frans Mol, eveneens werkzaam op het Gewestelijk Arbeidsbureau. Omdat die groep in juni 1944 werd verraden, ging ik ervan uit dat ook Jozef van Genk toen werd gearresteerd en dat kort daarna de vaak aangehaalde ondervraging van Willem van Genk door de SD plaatsvond.

Uit een brief van de Stichting 1940-1945 aan Marijke Bijmans, een kleindochter van Jozef van Genk, blijkt dat de arrestatie al een half jaar eerder was:

Op 29 juli 1948 diende de heer Josephus Johannes Maria van Genk, geboren 10 november 1887, een aanvraag om toekenning buitengewoon pensioen in, daar hij van mening was dat zijn gezondheid geschaad was door het door hem verrichtte illegale werk. Bij beschikking van 8 februari 1952 werd hem door de (toenmalige) Buitengewone Pensioenraad een tijdelijk buitengewoon pensioen verleend.

De heer Van Genk was werkzaam bij het Gewestelijk Arbeidsbureau te Den Haag  en maakte deel uit van een uit personeel van dit bureau gevormde sabotagegroep. De heer Van Genk zond regelmatig personen die voor tewerkstelling in Duitsland in aanmerking kwamen naar artsen die hun medewerking wilden verlenen aan afkeuring. Hij voorzag onderduikers van valse papieren en distributiebescheiden. Hij heeft door deze werkzaamheden een groot aantal personen voor uitzending naar Duitsland weten te vrijwaren.

Op 30 januari 1944 werd hij op zijn werk door de SD gearresteerd. Hij wendde bewusteloosheid voor en werd naar het ziekenhuis St. Johannes de Deo aan het Westeinde gebracht. De arts zond de bewakers weg met de belofte dat hij zelf voor de bewaking zou zorgen. Men kwam nog eens ter controle terug en onmiddellijk daarna werd de heer Van Genk langs een andere weg uit het ziekenhuis gebracht. Hij vluchtte naar Schijndel waar hij tot de bevrijding ondergedoken bleef. Er volgden geen maatregelen tegen de arts. [iii]

Bij het overlijden van Jozef van Genk in 1958 kwam een deel van deze informatie terug in enkele korte krantentartikelen:

Jos. J. van Genk overleden

Op 70-jarige leeftijd is na een langdurige ziekte alhier overleden de heer Jos J. van Genk, die in de bezettingsjaren in de verzetsbeweging een zeer actieve rol heeft vervuld. De heer Van Genk werd als schrijver bij het departement van oorlog tijdens de bezetting bij het Gewestelijk Arbeidsbureau te werk gesteld. Het was in deze functie dat hij regelmatig een aantal doktoren heeft weten te bewegen, naar Duitsland tewerkgestelden te doen afkeuren. Door middel van valse papieren heeft hij zeer velen voor uitzending weten te behoeden. In 1944 toen zijn ondergronds werk aan de Duitsers ter ore kwam, is hij door de S.D. gearresteerd. Ten gevolge van ondergane mishandelingen, waarbij hij zich ten slotte bewusteloos hield, is het hem gelukt te ontkomen en naar Schijndel te kunnen vluchten. De vele spanningen hebben nadien ‘n sterke reactie op zijn gestel ten gevolge gehad, waarvan een langdurig ziekbed uiteindelijk het gevolg is geweest. Dinsdag om 10 uur wordt in de H. Familiekerk de uitvaart gehouden waarna de begrafenis op het St. Barbarakerkhof alhier plaatsheeft. [iv]

In een ander artikel stond iets meer informatie over de aanwezigen bij de uitvaart:

Op het kerkhof waren o.m. aanwezig de heer H. van Vugt, namens het Gewestelijk Arbeidsbureau, waaraan de overledene voorheen was verbonden. Van de Stichting 1940-45 waren er de heren C. Mineur en H. v. Vugt. Voorts volgden met de familieleden een aantal belangstellenden wier zonen tijdens de bezetting de wegvoering naar Duitsland, dank zij de hulp van de heer Van Genk bespaard is gebleven, de baar. Onder hen waren de kunstschilder P. Stordiau met echtgenote en zoon, de heer en mevrouw dr. E. J. del Campo en enkele anderen.

‘Kunstschilder P. Stordiau’ was een oude bekende van Jozef van Genk, over wie ik eerder schreef. [v] Zijn oudste zoon Jérôme (1924) had inderdaad de leeftijd om in 1942-1943 naar Duitsland te worden gezonden, maar het is uiteraard ook mogelijk dat Pierre Stordiau enkel als vriend van de familie bij de uitvaart aanwezig was. Met ‘dr. E.J del Campo’ is waarschijnlijk bedoeld Emile Joseph à Campo (1891-1981), toentertijd woonachtig in Den Haag. A Campo was de voormalige president-directeur van de Stichting voor de Ontwikkeling van de Machinelandbouw in Suriname en als zodanig een vooraanstaand Nederlander.

En mogelijk was er bij de uitvaart nog een persoon aanwezig die ‘tijdens de bezetting de wegvoering naar Duitsland, dank zij de hulp van de heer Van Genk bespaard is gebleven’. Op 4 februari 1948 trouwde de zevenentwintigjarige Agnes van Genk voor de wet met de één jaar oudere Karel Bijmans, zoon van Joop en Anna Bijmans die enkele maanden tegelijk met het echtpaar Van Genk in het Hofje van Vredebest hadden gewoond. Agnes en Karel Bijmans kregen twee dochters, maar lieten tegenover hen weinig los over hun kennismaking of de jaren tijdens de Tweede Wereldoorlog. Wel was Karel Bijmans inderdaad via een doktersverklaring ontkomen aan tewerkstelling in Duitsland, terwijl hij bij weten van zijn jongste dochter niets mankeerde. Binnen de standsbewuste familie Van Genk was de meer volkse Karel bovendien een enigszins vreemde eend in de bijt. [vi]

Foto tijdens het huwelijk van Karel Bijmans (A) en Agnes van Genk (B), waarbij ook aanwezig Riet van Genk (1), Willy van Genk (2), Isabella van Genk (3), Albertine van der Ouderaa (4), Jozef van Genk (5), Addy van Genk (6), Leonarda Pennekamp (7) en Leny van Genk (8) (archief Marijke Bijmans).

Een opmerkelijk gast bij het huwelijk van Agnes van Genk in 1948, getuige een bij die gelegenheid gemaakte foto, was Leonarda Pennekamp, die vier jaar later de derde echtgenote van Jozef van Genk zou worden. Ook op een andere foto uit die tijd is zij al te zien, samen met Agnes van Genk, Karel Bijmans, Riet van Genk, Tiny van Genk en Jozef van Genk. Die laatste was in 1948 officieel nog getrouwd met Maria Heesen, van wie hij hij echter al zo’n tien jaar gescheiden leefde. Uit een dossier bij de Sociale Verzekeringsbank bleek dat ook Leonarda Pennekamp een verzetsverleden had, zodat het waarschijnlijk is dat zij Jozef van Genk via die weg kende. [vii] Eerder was zij getrouwd geweest met Hendrik van der Wal, die in januari 1945 overleed. Na haar huwelijk met Jozef van Genk zou zij de telefoon blijven opnemen met de naam van haar eerst echtgenoot: ‘U spreekt met mevrouw Van der Wal …’ [viii]


NOTEN

[i] Walda, Koning der Stations, p. 31.

[ii] E-mail van Ria Christens aan Jack van der Weide, 1 juni 2021. De naam van Riet/Marietje (Maria Julia Anna) van Genk wordt op de kaart verfranst weergegeven als ‘Van Genck, Mariette Johanna’. Ook in het Frans vermeld zijn de studierichting en de taal van de afdeling.

[iii] Brief van M.J.C.F. Smits-Delfgaauw aan Marijke Bijmans, 8 augustus 1995.

[iv] Marijke Bijmans: ‘Ik heb ook nog wat rouwadvertenties van mijn grootvader uit de Haagse Courant, Het Binnenhof en de Volkskrant. Mijn moeder [Agnes van Genk; JvdW] heeft die krantenknipsels altijd bewaard. […] Helaas staat er niet bij welk artikel in welke krant stond. Deze krantenknipsels zaten bij elkaar in een envelop en op de envelop stond geschreven dat het in die genoemde kranten stond. Wel met de datum 6 en 7 oktober 1958.’

[v] Hier en hier.

[vi] Interview met Marijke Bijmans, 14 mei 2021.

[vii] E-mail van Alex de Baar aan Jack van der Weide, 17 september 2020.

[viii] Mededeling Irene Zalme, 27 februari 2018.

Ze rijden ook in Moskou

Detail Moskou (ca. 1965)

Zoals eerder opgemerkt, is niet bekend in welk jaar Willem van Genk voor het eerst de USSR bezocht – waarschijnlijk in de periode 1964-1967. Een mogelijke route staat afgebeeld op de ets Silja-Line (1967): met de boot vanuit STOCKHOLM via MARIEHAMN (op de ÅLANDSEILANDEN, schrijft Van Genk er ter verklaring bij) naar TURKU en/of HELSINKI en daarvandaan verder naar LENINGRAD. [1] Zijn vroege Moskou-tekeningen, en ook schilderijen als Metrostation Moskou, 1 mei Parade en Smolny Kathedraal, alle uit 1964, baseerde hij niet op eigen waarneming. Anders lijkt dat te zijn met de collages Moskou, 50 jaar Sovjet-Unie, Minsk-Mosca en Vervoer USSR, die de Sovjet-Unie voorstellen als het beloofde land en min of meer in het verlengde daarvan een schier eindeloze opsomming geven van gebouwen, landschappen en vervoermiddelen.

Wat dat laatste betreft raakte Van Genk in de Sovjet-steden, en vooral in Moskou, niet uitgekeken. Auto’s, bussen en trams waren niet nieuw voor hem, en ook metro’s en trolleybussen had hij al eerder gezien – die laatste zelfs in eigen land, zij het in beperkte mate. Ten tijde van zijn eerste USSR-reis had alleen Arnhem nog een trolley-netwerk; die in Nijmegen en Groningen waren al verdwenen en had hij mogelijk nooit met eigen ogen gezien. [2] In Moskou reed de trolleybus vanaf 1933, al verliep de introductie aanvankelijk ‘niet zonder slag of stoot: Stalin was een fel tegenstander. Hij was bang dat ze om zouden vallen, en niets kon hem van gedachten doen veranderen.’ [3]

Tijdens de Tweede Wereldoorlog maakte de trolleybus zijn definitieve opmars in de USSR: ‘Doordat steden een enorme groei doormaakten, Moskou in het bijzonder, steeg ook de vraag naar nieuwe transportmiddelen. Maar het aanleggen van tramlijnen was te duur en de meeste bussen werden gebruikt op het front. De bussen die overgebleven waren stonden veelal stil vanwege een tekort aan benzine. De trolleybus bood uitkomst: hiervoor was noch benzine noch een trambaan vereist.’ [4] Het netwerk ontwikkelde zich tot een van de grootste ter wereld, met 95 routes en 25.000 reizigers per dag. In 2020 werd het vervoermiddel afgeschaft.

Zonder titel (trolleybus) | ca. 1985-1995 | gemengde techniek | 81 x 35 x 20 cm| Galerie Arte Magica, Haarlem

Begin 2016 verscheen op de website van galerie Arte Magica in Haarlem een foto van een bus-assemblage van Willem van Genk. Navraag leerde dat de bus te koop was en te bezichtigen bij de eigenaar. De prijs lag ‘rond de 40.000 euro’ en was ‘gebaseerd op een taxatie van Christies New York alwaar het in januari 2017 zal worden geveild op de Art Brut Auction.’ [5] De foto op de website van de galerie liet zien dat het om een binnen het oeuvre van Van Genk atypische trolleybus ging, met vrijwel geen zichtbare reclame (ook niet voor Ratelband Hap-Hoek of Pattisérie-Bonbonnerie Léon) en zonder aanwijzingen dat gebruik was gemaakt van een bouwplaat of koekjesdoos. Mogelijk ging het om een losgeraakt exemplaar van de installatie Busstation Arnhem, al was het ontbreken van enige verwijzing naar Arnhem in dat geval merkwaardig.

De bus dook weer op in 2019, tijdens de tentoonstelling Woest in het Outsider Art Museum in Amsterdam, en was dus kennelijk niet verkocht op de veiling in New York. Het werk was in principe weer te koop via Arte Magica, zij het dat het OAM serieuze koopinteresse had en daartoe contact had gelegd met onder andere het Mondriaan Fonds om de financiering rond te krijgen. ‘Het OAM heeft het eerste recht van aankoop, maar met de ontbindende voorwaarde dat, indien een serieuze verzamelaar het werk van Willem van Genk wil kopen, dit zal worden gemeld bij het OAM. Als het museum dan op korte termijn geen concreet zicht heeft op de financiering, vervalt de afspraak met het OAM en is het werk te koop.’ [6]

Negen maanden later was de bus verdwenen uit de tentoonstelling en weer terug bij de eigenaar. ‘Het OAM is er niet in geslaagd om voldoende fondsen bij elkaar te krijgen voor de aankoop van de trolleybus. Het was […] de bedoeling dat de tentoonstelling ook in Lausanne te zien zou zijn. De […] trolleybus zou daar echter niet naartoe gaan, aangezien het museum al een aantal trolleybussen in de collectie heeft.’ [7] Voor de voorgenomen expositie in Sint Petersburg was de bus aanvankelijk wél ingecalculeerd, maar daar moesten (in juni 2020) nog afspraken over worden gemaakt met de eigenaar. Galerie Hamer bleek de bus ooit te hebben verkocht aan de Vlaardingse verzamelaar Joop Groen. De vraagprijs was begin 2021 gezakt naar 35.000 euro.

Twee bus-assemblages van Willem van Genk tijdens de tentoonstelling Woest. De onderste assemblage is de Russische trolleybus van galerie Arte Magica (foto’s: Jack van der Weide)

‘De trolleybussen van Van Genk uit de jaren tachtig zijn ontegenzeggelijk Arnhems’, schreef ik eerder, maar de bus van Arte Magica lijkt die uitspraak te logenstraffen. De galerie zelf omschrijft de assemblage als ‘een relatief grote Russische (Moskou) bus (ongeveer 81 x 35 x 20 cm) zonder reclame.’ Die laatste toevoeging is onjuist: op het dak van de bus is een deel uit een verpakking geplakt voor бисквити КАМЧИА, kennelijk een koekjesmerk (‘biskviti Kamchia’). De Kamchia is een 191 kilometer lange rivier in het oosten van Bulgarije; het gelijknamige koekjesmerk is als zodanig in 2021 niet meer via internet te vinden. Op de voorkant van de bus is onder meer МОСКъ te lezen.

Van Genk lijkt met de assemblage een model te hebben gemaakt van een trolleybus van het model MTB-82, waarbij de letters MTB staan voor Moskou Trolley Bus en het getal 82 voor het bedrijf Sawod Nr. 82, dat de bus ontwikkelde. Tussen 1945 en 1975 reden er zo’n 5000 bussen van dit model in een aantal steden in de Sovjet-Unie en ook in enkele Oost-Europese landen. In het tweedimensionale werk van Van Genk is de bus onder meer te zien op de collages Vervoer USSR en Moskou, en prominent op de ets Minsk.  

Omdat de Russische trolleybus tijdens Woest tentoongesteld was naast andere bus-assemblages, waren de verschillen en overeenkomsten goed te zien. In het algemeen bleken de individuele bussen significant groter te zijn dan die in de installatie Busstation Arnhem, wat de hypothese van Ans van Berkum ondergraaft als zouden de individuele bussen ‘een onderdeel vormen van de grote installatie Trolleybusstation Arnhem, die in zijn flat aan de Harmelenstraat in Den Haag in de woonkamer was opgesteld. Ook al zijn veel bussen daarvan losgemaakt en als enkelvoudige stukken verkocht en verspreid, ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat ze tot dat grote, finale werk behoren’. [8] De Russische bus van Arte Magica lijkt definitief een streep door die interpretatie te halen. [9]


NOTEN

[1] In 1993 maakt Van Genk een min of meer omgekeerde reis, opnieuw voor een deel per boot: ‘We gaan naar een reisbureau in Amsterdam waar hij ingewikkelde wensen op tafel legt, een reis via Warschau, Moskou en Leningrad naar Helsinki, Stockholm en Göteborg. Zo nodig corrigeert hij de reisagent die moeite heeft met een bootverbinding.’ (Van der Endt, Kroniek van een samenwerking, p. 93)

[2] Er bestaat een tekening door Van Genk van Groningen waarop een trolleybus te zien is. Het valt echter te betwijfelen of de scène op eigen waarneming berust.

[3] “De Moskouse Trolleybus: nostalgisch symbool van vervlogen tijdenDe Moskouse Trolleybus: nostalgisch symbool van vervlogen tijden” (geraadpleegd 16 februari 2021)

[4] Ibid.

[5] E-mail van Rob van der Elst aan Jack van der Weide, 1 februari 2016.

[6] Idem, 24 oktober 2019.

[7] Idem, 3 juni 2020.

[8] Van Berkum, “Een vogel boven de stad”, p. 58.

[9] De titel van deze tekst is ontleend aan een fragment uit een brief van Willem van Genk aan de Brusselse galeriehoudster Françoise Henrion uit 1988

Madeleintje (2)

Dit is het tweede deel van een tekst over een jeugdliefde van Willem van Genk. Het eerste deel is hier te vinden.

Gezinskaart Pierre Stordiau (Haags gemeentearchief)

Met de kennis dat de Haagse portrettist Pierre Stordiau bekend was bij Willem van Genk en een dochter had die geboren was in 1928 en Madeleine heette, was het duidelijk dat “Madeleintje Storio” (zoals zuster Tiny haar noemde) in feite Madeleine Stordiau was. De inzet werd nu om een nakomeling van Pierre Stordiau te vinden, die dit zou kunnen bevestigen. Zijn jongste zoon Guido (1935) was verrassend snel te traceren en hij liet mij in een e-mail weten dat hij mijn verzoek om inlichtingen had besproken met zijn zuster Madeleine Mengarduque-Stordiau: ‘Mijn zuster is inmiddels 92 jaar maar zij kan zich Willem van Genk nog goed herinneren.’ Hij gaf mij haar mailadres: ‘Wellicht kan zij u verdere inlichtingen geven.’ [1]

Twee dagen later ontving ik al een zeer vriendelijk antwoord van het meisje op wie Willem van Genk zo’n tachtig jaar geleden verliefd was: ‘“Madeleintje” is inmiddels 92 jaar en weet niet zo heel veel meer van de oude tijd. Neemt niet weg dat ik best bereid ben om u het een en ander te vertellen over wat ik mij herinner uit een inmiddels ver verleden.’ In de mail zelf gaf zij al heel wat informatie, die zij verder toelichtte tijdens een telefoongesprek dat ik begin januari met haar had. Meteen hielp zij al het misverstand de wereld uit als zou zij violiste zijn: ‘Mijn tak van de familie is zeer muzikaal, twee van mijn broers waren musici (Gregor was violist en getrouwd met een fluitiste, Guido was slagwerker en getrouwd met een zangeres); maar al houd ik veel van muziek, ik heb zelf nooit een instrument bespeeld.’ [2]

Haar herinneringen bleken met name vader Jozef van Genk te betreffen, die tijdens de Tweede Oorlog regelmatig bij haar ouders op bezoek kwam, al dan niet in gezelschap van zijn kinderen:

Tijdens de oorlog woonde ik bij mijn ouders in een hofje in de Haagse Riemerstraat. Mijn vader was de Belgische schilder Pierre Stordiau, hij was getrouwd met de Friezin Annetje Gorter, mijn moeder. Ze ontvingen, ook tijdens de oorlog, in hun hofje altijd veel vrienden en kennissen, vaak uit de Haagse artiestenwereld […]. Uit wat er om mij heen werd gezegd begreep ik dat tijdens de oorlog Van Genk altijd klaar stond om mensen die moeilijkheden hadden te helpen, maar dat hij daar na de oorlog nooit enige erkenning of erkentelijkheid voor heeft mogen ontvangen. Hij was daarover, begrijpelijk, zeer teleurgesteld en gefrustreerd.

Deze woorden uit het e-mailbericht lichtte zij tijdens het telefoongesprek uitgebreid toe: Jozef van Genk noemde zij “goeiig”, ‘die man die was zo bedroefd dat … hij was bescheiden, heel bescheiden, dus … hij was niet bekend, wel als ze ‘m nodig hadden, dan was-ie wel bekend, dan hadden ze ‘m wel gevonden, maar om te bedanken: nooit. En daar was-ie vreselijk treurig over, hij zegt: nou ik zó veel gedaan heb, zó veel mensen geholpen, is er nou niet één die zegt van: goh, die man heeft mij het leven gered, maar ja …’

Net als Jozef van Genk was Pierre Stordiau een man die altijd klaar stond voor anderen (‘als-ie kon helpen dan deed-ie dat’) en die dankzij zijn uitgebreide netwerk – hij was onder meer lid van de Haagse Kunstkring – ook veel contacten had: ‘Stordiau kent iedereen!’ Het hofje waar zijn woning was, was uitgegroeid tot een kleine artistieke enclave binnen Den Haag, waar regelmatig mensen logeerden. Madeleine Mengarduque herinnerde zich dat zij dan soms haar kamer moest afstaan om in het atelier van haar vader te slapen. De kinderen Stordiau kregen nooit fysiek straf van hun vader: ‘Er mocht bij ons niet geslagen worden. Nooit van z’n leven hebben wij lijfstraf gekregen, want dat mocht niet. Zelfs als je vervelend was dan … je kreeg op je kop, zoals wij dat noemden, een flink standje … of je moest het betalen uit je spaarpot – zei mijn vader maar dat gebeurde niet, want je spaarpot was ook niet zo vet …’

Moeder Annetje Stordiau-Gorter was een belezen vrouw die onder meer advies gaf aan de directeur van de Openbare Leeszaal over aan te schaffen boeken. Bij de geboorte van Guido Stordiau was zij al veertig jaar en omdat ze zich toen eigenlijk te oud vond om een kind op te voeden, liet zij dit grotendeels over aan haar dochter. Die rolde daardoor als vanzelf in het vak van kinderverzorgster, behaalde na de oorlog een diploma als verzorgster in koloniehuizen en vertrok in 1953 naar Frankrijk. Daar werkte ze in verschillende kindertehuizen tot ze trouwde in 1960.

Detail Kathedraal Pilsen (ca. 1965)

Het beeld dat Madeleine Mengarduque-Stordiau schetst van Jozef van Genk, komt overeen met wat ik eerder over hem te weten kwam: een man die tijdens de Tweede Wereldoorlog veel deed voor anderen maar daar nooit in enige vorm erkenning voor had gekregen. Kwam hij daarin in zekere zin overeen met Pierre Stordiau, de verschillen tussen beide mannen waren aanzienlijk: Jozef van Genk was een burgerlijk-katholieke middenstander/ambtenaar, Stordiau een kunstenaar die zich in artistiek-intellectuele kringen bewoog en die weinig gaf om bezit of geloof. [3] Het is dus inderdaad zeer goed denkbaar dat Willem van Genk zich bij het gezin Stordiau thuis voelde, zoals zijn zuster Tiny aangaf. Daarbij zal het ontbreken van enige vorm van lijfstraffen, als hij daarvan op de hoogte was, hem ook hebben aangesproken.

Opmerkelijk is dat Willem van Genk zelf bij Madeleine nauwelijks lijkt te zijn opgevallen, terwijl zij toch goed was met kinderen en bijvoorbeeld kinderen die bang waren voor de oorlog, op haar kamer een schuilplaats aanbood. Van Genk had wellicht ook toen hij al volwassen was nog contact met Pierre Stordiau: de 2e de Riemerstraat ligt op enkele honderden meters van de Sirtemastraat, waar de sociale werkplaats was gevestigd waar Van Genk jarenlang “arbeid voor onvolwaardigen” verrichtte. Stordiau was lange tijd mogelijk de enige kunstenaar die hij persoonlijk kende.

Een laatste punt is de zwarte overjas waarin Pierre Stordiau altijd werd gezien, een kledingstuk dat lijkt op de raincoats die Van Genk droeg en verzamelde. Het valt zeker niet uit te sluiten dat deze kledingkeuze – ‘Zo ziet een kunstenaar er dus uit!’ – indruk heeft gemaakt op Van Genk en van invloed is geweest op zijn latere obsessie. Bij de nadruk die (al dan niet terecht) vaak op de jassen wordt gelegd, zou in ieder geval verder kunnen worden gekeken dan alleen naar de SD of Gestapo. Naar de vader van Madeleintje Storio, bijvoorbeeld.


NOTEN

[1] E-mail van Guido Stordiau aan Jack van der Weide, 17 december 2020.

[2] E-mail van Madeleine Mengarduque-Stordiau aan Jack van der Weide, 19 december 2020. Het telefoongesprek vond plaats op 2 januari 2021. Guido Stordiau liet mij desgevraagd weten ‘dat er geen verwantschap bestaat tussen de familie Andriessen en de fam. Stordiau. Ik heb gestudeerd met Louis Andriessen, de componist op het Kon. Conservatorium te Den Haag’ (e-mail, 10 januari 2021).

[3] Madeleine Mengarduque gaf tijdens het telefoongesprek aan dat haar moeder zich tot het katholicisme had bekeerd, ‘maar mijn vader had daar niet om gevraagd’. Op de gezinskaart van Pierre Stordiau staat in de kolom “kerkgenootschap” bij zijn naam ‘geen’.

Schwebebahn (2)

Dit is het tweede deel van een tekst over het schilderij Schwebebahn Wuppertal. Het eerste deel is hier te vinden.

Schwebebahn Wuppertal (achterzijde) | ca. 1965 | gemengde techniek op hardboard | 61 x 61 cm | Collectie Vellekoop, Vlaardingen | foto: Museum van de Geest, Haarlem

Een aantal werken van Willem van Genk kent een rijk bewerkte achterkant, met knipsels, tekeningen en teksten die in verband lijken te staan met de voorstelling op de voorkant. Vaak heeft die voorstelling betrekking op een stad of land, waardoor ook de verschillende onderdelen van de achterkant naar die geografische omgeving verwijzen: naar Praag en Tsjechoslowakije (Praag), naar Moskou en de Sovjet-Unie (1 mei parade), naar Rome en Italië (Roma Termini) en zo verder. Het zijn met name werken in olieverf op hardboard of karton uit de periode 1963-1967 die een dergelijke collageachtige keerzijde hebben. Het kan daarom een factor zijn bij de datering van werken als aan dergelijke achterkant aanwezig is. Andersom is het mogelijk te voorspellen of er sprake is van een collage, zoals recent bleek bij drie werken die in bezit zijn van een particuliere verzamelaar maar die niet eerder in detail waren bekeken. In twee gevallen was voldaan aan de genoemde criteria, in beide gevallen was de achterkant bewerkt.

Van de volgende werken is mij bekend dat de achterkant een collage bevat: [1]

  • 1 mei parade
  • Alt Heidelberg – Bergstraβe
  • Colonnade St. Pieter
  • Dom van Ravenna
  • Great Railroads of the World
  • Madrid
  • Metrostation Moskou
  • Praag
  • Roma Termini
  • Schwebebahn Wuppertal
  • Smolny kathedraal
  • Station Berlin Ost
  • Vesuvius

Mogelijk kan deze lijst worden uitgebreid met Engelenburcht, London en Reiseland Italien, die aan de gestelde criteria lijken te voldoen. Dat Van Genk ook informatie aanbracht op de achterkant van andersoortige werken blijkt onder meer uit Bahnhof Friedrichstrasse, Laatste Blauwe Tram en de collages Köln en Minsk-Mosca. [2] Toch zijn de keerzijdes hier aanzienlijk minder bewerkt en is bovendien met name sprake van teksten.

De collage op de achterkant van Schwebebahn Wuppertal bevat een tiental grotere onderdelen, terwijl er daarnaast een vergelijkbaar aantal kleinere knipsels en papiertjes is aangebracht. Ook zijn er met pen, potlood en viltstift teksten toegevoegd, zowel op de opgeplakte gedeeltes als rechtstreeks op de boardplaat. Niet door Van Genk zelf aangebracht zijn twee etiketten van het Frans Halsmuseum in Haarlem voor de tentoonstellingen Zondagssschilders II (1967; tegen de bovenrand) en, grotendeels afgescheurd, Zondagsschilders I (1966; linksonder). Vooral dat laatste is opmerkelijk omdat Zweefbaan Wuppertal, zoals de titel volgens de stickers luidde, niet wordt genoemd in de catalogus van die tentoonstelling. [3]

Linksboven heeft Van Genk een velletje papier opgeplakt waarop hij informatie over het zweefspoor over de Wupper heeft genoteerd – de naam in vier talen, een lijst met stations, enkele historische feiten en zo nog het een en ander. Er zijn toevoegingen van later datum in een andere kleur pen, onder meer over een Nederlandse equivalent van de zweeftrein:  verder noemen we nog de tijdelijke luchtspoor boven het zogenaamde «Deltaplan» in ons land. Onder het aantekeningenbriefje is een krantenfoto geplakt, met linksonder de kop en het bijschrift: “HOCHBAHN” ONTZET en Een zwaargeladen vrachtwagen daverde in het centrum van Wuppertal tegen een van de pilaren van de bekende “Hochbahn”. Er was alleen materiële schade, maar die mocht er dan ook zijn. Het betrof een ongeval op 11 september 1968 in Wuppertal, dat ook de Nederlandse kranten haalde. De foto en het bijschrift waren daarbij meestal standaard, de kop verschilde. Gezien de datum van het ongeval werd de krantenfoto dus pas opgeplakt ná de beide tentoonstellingen in Haarlem.

Een krantenknipsel linksboven toont in grote letters de naam HARTOG en daaronder de tekst Op Uw verzoek wordt U per auto van het station gehaald. Van Genk voegde met zwarte balpen toe: maar dit is niet het station Hilversum. Het knipsel kwam uit een advertentie van de meubelfirma Henk Hartog die filialen had in Amsterdam en Arnhem en die geïnteresseerde kopers vervoer vanaf de plaatselijke treinstations aanbood. [4] Mogelijk was er voor Van Genk een associatie met Simon den Hartog, die in 1964 de tentoonstelling Van Genk’s fantastische werkelijkheid bij Steendrukkerij De Jong & Co. in Hilversum had ingericht. Het verband met de Schwebebahn in Wuppertal liep via het woord “trein”.

Dat Wuppertal in Duitsland ligt, verklaart de vele verwijzingen op de achterkant naar dit land in het algemeen en naar de Tweede Wereldoorlog in het bijzonder. Van Genk hinkte duidelijk op twee gedachten: enerzijds had hij bewondering voor het technische vernuft van de Duitsers en de razendsnelle wederopbouw na 1945, anderzijds was hij het naziregime nog bepaald niet vergeten. Dit komt samen in de zin Het Duitsche “Wirtschafswunder” «KRUPP» werkt weer op volle toeren, in balpen onder de tekst OP DE RAILS. Rechtsonder is de minst verbloemde verwijzing naar nazi-Duitsland te zien, een balpentekening van een adelaar met gespreide vleugels op een krans met daarin een swastika – het wapen van het Derde Rijk, zij het dat in de tekening van Van Genk de armen van de swastika naar links gericht zijn. Onder de adelaar tekende hij een 1 mei-optocht met rode vlaggen, met erboven de teksten Bonn grijpt naar Afrika en «éénheid met Spanje en Portugal?».

Ook verwijzend naar oorlogssituaties zijn de vier tekeningen van tanks in een boslandschap, twee prominent in blauwe balpen en twee wat vager in potlood. De beide balpentekeningen vertonen duidelijke overeenkomsten met twee andere werken van Van Genk met afbeeldingen van tanks, in Een getekende wereld genoemd Tank en Tank II. Tank maakte in 1964 deel uit van de tentoonstelling Van Genk’s fantastische werkelijkheid in Hilversum en is waarschijnlijk catalogusnummer 18, Mockba. W.F. Hermans beschrijft het werk in zijn essay over de tentoonstelling als volgt: ‘Alleen de afbeelding van de tank is er een die gemaakt moet zijn door iemand die zich vlak bij de grond moet hebben bevonden – alsof hij al bijna door het oorlogsgeweld verpletterd was. […] Het lijkt of de tank een getatoeëerde huid heeft’. [5] Nico van der Endt verkocht de tekening in 1997 aan de Oostenrijke kunstenaar Arnulf Rainer. [6]

Boven: Tank (Moskou) | ca. 1960 | gemengde techniek op papier | 31 x 40 cm | Collectie Arnulf Rainer, Wenen

Onder: Tank II | ca. 1965 | gemengde techniek | 31 x 40 cm | Stichting Willem van Genk, Almere

Tank II is een tekening van hetzelfde formaat als Tank, met een vergelijkbare voorstelling: een tank van het Sovjetleger op een stenen weg, gezien vanuit kikkerperspectief, met op de achtergrond de vage contouren van een stad. Mogelijk heeft Van Genk de tekening gemaakt in de periode dat Tank onder de hoede van Pieter Brattinga was, als een soort kopie uit zijn geheugen. Er zijn duidelijke verschillen tussen beide tekeningen, onder meer het uiterlijk van de tank en de soldaat met de vlag op de geschutskoepel op Tank II, die ontbreekt op Tank. De twee balpentekeningen op de achterkant van Schwebebahn Wuppertal zouden schetsen kunnen zijn uit dezelfde periode als Tank II. Een eventueel verband met de afbeelding op de voorzijde is een opmerkelijke overeenkomst tussen de vorm van de tank zoals getekend door Van Genk en de vorm van het station (geschutskoepel) met de naar buiten stekende monorail (loop).

Linksboven zijn drie etiketten opgeplakt van Feine Oelfabe für Studien van de firma KREUL, mogelijk verf waarmee Van Genk werkte. Eronder staat in balpen ook een filiaal van Agfa in Bergstrasse te Wuppertal! Het verband kan worden gelegd met behulp van de tekst, iets naar links, IG Farben AG: IG Farben was een Duits chemieconcern dat in 1925 was ontstaan uit een samenwerkingsverband van acht ondernemingen, waaronder Agfa. Het concern produceerde voor de nazi’s het Zyklon B-gas dat in de concentratiekampen werd gebruikt. De samenwerking na de oorlog tussen Agfa en het Belgische Gevaert waar zijn zus Nora voor had gewerkt, kan voor Van Genk daarmee een dubbelzinnige lading hebben gehad – net als het gebruik van in Duitsland geproduceerde olieverf.

De twee stadplattegrondjes op de achterkant van Schwebebahn Wuppertal zijn beide van Keulen, meer precies van de omgeving van de Dom en het Hauptbahnhof. Ook dit is een indicatie dat er voor Van Genk een verband bestond tussen Keulen en Wuppertal, mogelijk omdat hij beide steden op één reis had bezocht. Over de reisorganisatie geeft hij eveneens een aanwijzing: het aantekeningenbriefje linksboven, met informatie over de zweeftrein, is ondertekend met een naamstempel waaraan met groene pen het woord Cebuto is toegevoegd – een woord dat we ook tegenkomen op de groene touringcar op de voorkant van het werk. Cebuto was oorspronkelijk een samenwerkingsverband van toeristenbusondernemers, die uitgroeide tot een reisorganisatie die bekend stond om haar meerdaagse reizen met een goede verzorging tegen betaalbare tarieven. [7]

Links: detail Schwebebahn Wuppertal (voorkant). Midden: detail Schwebebahn Wuppertal (achterkant). Rechts: een bus van Cebuto, ca. 1965

De collages die Willem van Genk in het midden van de jaren zestig placht te maken op de achterkanten van zijn schilderingen op hardboard en karton, kunnen in grote lijnen op eenzelfde manier worden gelezen als zijn werk in het algemeen: een chaotisch lijkende stortvloed van teksten en beelden krijgt structuur en betekenis door een zorgvuldige en uitgebreide analyse. Wel is het zo dat in deze collages de artistieke bewerking geringer is, waardoor de associatieve samenhang als ordenend principe belangrijker wordt. Anders uitgedrukt: het is makkelijker om het werk van Van Genk via de voorkant te benaderen, maar de achterkant kan veel toegevoegde informatie bevatten – al is wel wat geduld nodig om die informatie boven water te krijgen.


NOTEN

[1] De achterkanten van Colonnade St. Pieter, Metrostation Moskou, Praag, Metrostation Moskou, Station Berlin Ost, Schwebebahn Wuppertal en Vesuvius zijn te vinden in de catalogus van Woest (pp. 62, 74-75, 110-111, 128, 135, 139); die van Great Railroads of the World en Roma Termini in Een getekende wereld (pp. 58-59, 120-121); die van 1 mei parade in Kroniek van een samenwerking (pp. 86-87); die van Alt Heidelberg – Bergstraβe en Madrid in de catalogus van galerie De Ark uit 1976 (pp. 22-23). De achterkanten van Dom van Ravenna en Smolny kathedraal ken ik uit eigen waarneming.

[2] De achterkanten van Bahnhof Friedrichstrasse en Minsk-Mosca zijn te vinden in de catalogus van Woest (pp. 78, 108-109), die van Köln en Laatste Blauwe Tram ken ik uit eigen waarneming.

[3] Het ronde stickertje met cat. 37 hoort bij het etiket van Zondagsschilders II.

[4] De advertentie was onder meer te zien in het Algemeen Dagblad op 7 mei 1965.

[5] Hermans, “De werkelijkheid van Willem van Genk”, p. 9.

[6] Van der Endt, Kroniek van een samenwerking, p. 109. Van der Endt geeft als maten 50 x 65 cm (hetgeen onjuist lijkt) en als titel Russische tank. Albert Schmela refereert aan het werk als ‘die Arbeit ‘Russischer Pantzer’’ (brief van Albert Schmela aan Pieter Brattinga, 2 december 1964; archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut).

[7] In een advertentie in het Algemeen Handelsblad van 25 mei 1957 biedt Cebuto onder meer een tweedaagse busreis naar Wuppertal aan (voor fl. 56,-).

Pa

WhatsApp Image 2020-08-02 at 11.58.15

Magnoliastraat 10

Magnoliastraat 10 in Den Haag. Het appartement van het gezin Van Genk bevond zich op de tweede verdieping; de trap links op de onderste foto geeft toegang tot de voordeur. Foto’s: Jan Vellekoop (boven), Google Street View – oktober 2018 (onder)

In mei 1939 verhuisde Willem van Genk van Voorburg naar Harreveld – het gezin Van Genk was op dat moment dus nog woonachtig in Voorburg. Op 9 september van dat jaar staat in de Haagsche Courant een advertentie waarin de tweeëntwintigjarige ‘Mejuffr. J. van Genk’, met als adres Magnoliastraat 10 in Den Haag, haar diensten als stenotypiste aanbiedt. Omdat we weten dat het gezin Van Genk op enig moment tussen 1934 en 1940 verhuisde van Voorburg naar Magnoliastraat 10 in Den Haag, lijkt dit te gaan om Jacqueline en zou de plaatsing van zoon Willem op het internaat in Harreveld met deze verhuizing te maken kunnen hebben gehad. Ook in 1939 trouwde de dochter van Maria Heesen in Enschede, mogelijk een indicatie van de officieuze scheiding van Jozef van Genk en zijn tweede echtgenote. Hijzelf verruilde in deze jaren van beroep en ging hij werken bij het Gewestelijk Arbeidsbureau aan de Prinsegracht in Den Haag. Naar de precieze gezinssamenstelling aan de Magnoliastraat blijft het gissen. Slechts viif van de negen dochters zouden trouwen, allen ná 1945.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog vond de beruchte confrontatie van Willem van Genk met de Gestapo plaats, die volgens sommigen ten grondslag zou liggen aan zijn obsessie met raincoats. Tiny deed in haar gesprekken Dick Walda verslag van deze gebeurtenis, maar een precieze datering ontbrak. [1] Later zou zij nogmaals haar verhaal doen tegenover Carolien Satink voor het boek Een getekende wereld, maar van dat interview is mij geen opname of transscriptie bekend. Ans van Berkum maakte op basis van dit interview een reconstructie van de gebeurtenissen met een aantal significante details. Ze vertelde dat Jozef van Genk ‘tijdens de Tweede Wereldoorlog in het verzet’ zat; hij ‘ontkwam op een gegeven moment op het nippertje aan de Gestapo, via een ziekenhuis […]. Het belang van zijn verzetswerk wordt wellicht geïllustreerd door het feit dat de stations in Den Haag en Voorburg na zijn ontsnapping onmiddellijk hermetisch werden afgegrendeld.’ Vervolgens:

Maar in huize Van Genk aan de Magnoliastraat, speelde zich ten tijde van de ontsnapping een scène af, die Willem voor zijn verdere leven zal tekenen. Twee mannen van de Gestapo stappen binnen in de woning op de tweede verdieping om Willem hardhandig aan de tand te voelen over de verblijfplaats van zijn vader en de ondergedoken joden die hij hielp. ‘Waar is Jozeph?’ werd hem telkens weer gevraagd. Het is waarschijnlijk dat Willem op dat moment in de war raakte. Bedoelden ze misschien een joodse jongen? Zijn vader werd immers nooit bij die naam genoemd. Hij was altijd Jos of Sjef. Tiny van den Heuvel doet verslag: “Hij heeft van die Duitsers een paar flinke lellen gekregen. Hij werd geslagen, omdat hij moest vertellen waar zijn vader zat, maar dat wist hij natuurlijk niet. Ze hadden in allerijl alle sporen van zijn gedoe met persoonsbewijzen, zijn werk voor joodse onderduikers, verwijderd. De mannen van de Gestapo in hun hooggesloten leren jassen, maakten een enorme indruk op Willem.” Verraden joodse jongens komen in haar verhaal niet ter sprake, ook al zaten er enkele in de brandstoffenhandel op de begane grond onder het huis van de Van Genks verborgen. [2]

De ontsnapping uit het ziekenhuis, de afgegrendelde stations, het misverstand over de voornaam, de joodse onderduikers ‘in de brandstoffenhandel op de begane grond’ – er zijn diverse uitermate gedetailleerde verhaalelementen die inderdaad wijzen op een betrokken verteller. Daarentegen is het moeilijk voor te stellen dat iemand als Tiny, van wie geluidsfragmenten bekend zijn, een zin zou uitspreken als ‘De mannen van de Gestapo in hun hooggesloten leren jassen, maakten een enorme indruk op Willem.’ Tiny sprak enigszins warrig, sprong van de hak op de tak en noemde haar broer altijd ‘Wim’.

WhatsApp Image 2020-08-02 at 11.48.56

De voordeur van Magnoliastraat 10 in Den Haag, 2 augustus 2020 (foto: Jan Vellekoop)

Op de website van museum De Timmerwerf in De Lier trof Jan Vellekoop de volgende tekst van verzetsman Bram Jonker aan:

Mijn normale kantoorwerk hield in dat ik ook regelmatig op het G.A.B. kwam en daar goede contacten met enkele ambtenaren kreeg. De Chef van de afdeling heette Huetink en mijn contactpersoon was de Heer van Genk, die in de Bomenbuurt woonde, alsmede enkele van zijn ondergeschikten […]. Met de Heer van Genk begon mijn illegale werk, want hij bleek bereid mij “Ausweise” te verschaften. Met deze “ausweise” konden onderduikers “boven” komen en werd voor anderen tewerkstelling in Duitsland voorkomen. Het was een ingewikkelde administratieve manipulatie, waarbij ik op verschillende afdelingen kwam.

De hier beschreven activiteiten werden uitgevoerd door de Katholieke verzetsgroep “Voor God en de Koning”, die onder leiding stond van Frans Mol, eveneens werkzaam op het Gewestelijk Arbeidsbureau. Het is daarmee vrijwel zeker dat ook Jozef van Genk deel uitmaakte van deze groep.

Bij de ontruiming van de woning van Willem van Genk in 1998 werden twee gekopieerde documenten gevonden die betrekking hadden op het verzetsverleden van Jozef van Genk: een ongedateerde autobiografische tekst, “Les mémoires de Pa”; en een brief aan hem uit oktober 1952 met als aanhef ‘Beste Paatje’. De brief is geschreven door een zekere Ed, een oude kennis uit het verzet die is vertrokken naar Zuid-Amerika om daar een nieuw bestaan op te bouwen. Ed reageert op een eerdere brief van Jozef van Genk, waarin deze heeft aangegeven gedesillusioneerd te zijn door de gebeurtenissen van na de oorlog: ‘De eensgezindheid van gedurende de oorlog is verloren gegaan en uiteengevallen in veel eigenbelangetjes. Zo gaat het allemaal en er is totaal niets aan te doen, wij hebben ons leven gewaagd en de anderen gaan met de eer strijken. […] Paatje laat die mensen allemaal in hun vet gaar koken, trek je je er niets van aan. Wij hebben goed gedaan, laten wij daar tevreden over zijn.’

De verzetsnaam van Jozef van Genk was dus kennelijk “Pa”, zo blijkt ook uit de titel van zijn eigen tekst, “Les mémoires de Pa”. Hierin doet hij verslag doet van een roerige nacht bij hem thuis in de Magnoliastraat in december 1943. De eerste zinnen zetten de toon en geven meteen ook de activiteiten van de auteur aan:

Na een zeer zwaren dag op mijn bureau G.A.B en eene niet minder zware avondzitting; ik hielp n.l. de jongens aan afkeuringen, ausweizen, plaatsen voor onderduiking etc. (alzoo was ’t in de avonduren een aanloop van slachtoffers) kon ik eindelijk uitgeput ter ruste gaan.

Van Genk sr. wordt eerst wakker geschud door enkele Duitsers die aan zijn bed staan nadat ze de voordeur hebben geforceerd, maar ze blijken het adres verkeerd te hebben. Rond drie uur ’s nachts gaat de bel, aan de deur staat een haveloze man die hulp zoekt van ‘Pa van afdeling Buitenland G.A.B.’ Jozef van Genk doet of zijn neus bloedt en zegt dat hij Pa niet is, maar geeft de man wel wat te eten. Opnieuw wordt er gebeld, deze keer door twee personen van de Luchtbeschermingsdienst die hem erop wijzen dat zijn licht nog brandt. Als zij weer weg zijn laat Pa de vluchteling op zijn bank slapen en regelt hij de volgende dag dat de man wordt afgekeurd voor de Arbeidseinsatz. Een paar jaar na de oorlog overlijdt de man aan de TBC waar hij ten tijde van de beschreven avond al aan leed.

Memoires Pa 004

‘Dit was een van mijn onrustige nachten 20 Dec ‘43’

“Les mémoires de Pa” is een tekst die een goed beeld geeft van de leefsituatie van het gezin Van Genk tijdens de Tweede Wereldoorlog en daarover enkele interessante details bevat. Zo blijkt Jozef van Genk met een revolver onder zijn kussen te slapen, woont hij op de tweede verdieping, is hij erop voorbereid snel te moeten vluchten voor de Duitsers en spreekt hij een aantal keren over ‘de kinderen’. Verder staat hij kennelijk bekend als iemand van wie hulp te verwachten is. Ook laat hij bij de bezoekjes van de Duitsers en de Luchtbeschermingsdienst zien dat hij niet bang is uitgevallen en dat hij goed weet wat hij wel en niet moet doen en zeggen. Zijn kinderen blijken van zijn verzetsactiviteiten op de hoogte te zijn en willen hem eventueel helpen te vluchten – in december 1943 waren de jongste dochters twintig (Willy), eenentwintig (Isabella) en drieëntwintig (Agnes) jaar oud. Zoon Willem was zestien, in de tekst wordt hij niet specifiek vermeld. [3]

In juni 1944 werd de verzetsgroep “Voor God en de Koning” van Frans Mol verraden door een onderduiker die eigenlijk werkte voor de Duitse Sicherheitsdienst. Bij een inval in de woning van Mol werden vervalste papieren en stempels gevonden, waarna er een golf van arrestaties in Den Haag volgde. [4] Meer dan dertig personen werden gevangen genomen, onder wie de broers Bouke en Leo Wartna die in de Molenstraat een stempelwinkel hadden. [5] Het is zeer waarschijnlijk dat Jozef van Genk een van de beoogde arrestanten was, hoewel hij dus wist te ontkomen. Het afgrendelen van de stations in Den Haag en Voorburg zal eerder te maken hebben gehad met de omvang van de operatie dan met de specifieke positie van “Pa”. De confrontatie van Willem van Genk met de agenten van de SD – niet: de Gestapo – moet daarmee in juni 1944 hebben plaatsgevonden, toen hij zeventien jaar oud was.


NOTEN

[1] Walda, Koning der stations, p. 35.

[2] Van Berkum e.a., Een getekende wereld, p. 34.

[3] Of “Les Mémoires de Pa” een hoofdstuk is van een langere tekst, is niet bekend. Wel schreef hij later in ieder geval nog een tekst van zo’n tweehonderd pagina’s over een zekere Peerke Franken. (e-mail van Marijke Bijmans aan Jack van der Weide, 3 augustus 2020)

[4] Voor een uitgebreide reconstructie van de gebeurtenissen, cf. Corien Glaudemans, ‘De Documentatiedienst van de Haagse politie in de Tweede Wereldoorlog’, in: Jaarboek Die Haghe (Den Haag 2012), pp. 53-103.

[5] ‘Op nr 41 was de stempelwinkel van de gebroeders Sjoerd, Bouke en Leo Wartna. Ze hadden ook een stempelfabriek in de Oog in ’t Zeilstraat. Tijdens de Tweede Wereldoorlog hielpen de broers het verzet door stempels te maken voor vervalsingen van distributiekaarten en identificatiepapieren. Frans Mol was de baas van hun verzetsgroep, hij werkte voor het Gewestelijk Arbeidsbureau. Frans Mol woonde aan de Stationsweg en had een onderduiker in huis. Later bleek deze Peter Marsman een V-man te zijn, die voor de Sicherheitsdienst werkte. Op 19 juni 1944 werden Frans en Truus Mol en hun 8-jarige zoontje gearresteerd. In hun huis werden stempels gevonden. Een dag later werd de winkel in de Molenstraat overvallen’. (Wikipedia, ‘Molenstraat (Den Haag)’; geraadpleegd op 6 augustus 2020).

Herman (2)

Dit is het tweede deel van een tekst over de stiefbroer van Willem van Genk, Herman van Vlaardingen. Het eerste deel is hier te vinden.

02b - Herman sr, Tiny, Herman jr, Jenny

Links: Herman van Vlaardingen sr. met zijn gezin, ca. 1925. Rechts: Tiny van Vlaardingen, Maria van Vlaardingen-Heesen en Herman van Vlaardingen jr., ca. 1930.

Wachtend op bericht van Herman van Vlaardingen III uit Brugge, mogelijk een zoon van de stiefbroer van Willem van Genk, vond ik in het Stadsarchief Rotterdam een huwelijksakte en een gezinskaart waarvan vooral de laatste erg veel nieuwe en relevante informatie bleek te bevatten. [1] Herman van Vlaardingen I en Maria Heesen, beiden ‘wonende alhier, doch binnen de laatste zes maanden te Enschede’, waren op 31 oktober 1917 getrouwd in Rotterdam. Het beroep van de bruidegom was ‘koffiehuisbediende’ volgens de huwelijksakte, ‘kellner’ volgens de gezinskaart. Die vermeldde ook dat Herman Nederlands Hervormd was en Maria Rooms Katholiek, en dat het echtpaar op 16 mei 1918 officieel was vertrokken naar (opnieuw) Enschede.

Helemaal duidelijk waren de verhuizingen tussen Rotterdam en Enschede niet, want al op 10 mei 1918 was in die laatste stad dochter Christina Johanna geboren. Op 14 juni keerde het gezin terug naar Rotterdam, om op 3 februari 1920 weer te vertrekken naar Gouda. Dat verblijf was van korte duur: nog geen vier maanden later, op 3 juni 1920, werd Rotterdam andermaal de woonplaats. Daar werd op 31 augustus 1922 zoon Herman Johan Christiaan geboren. Beide kinderen kregen de geloofsovertuiging van de moeder mee. Een kleine twee jaar voor de geboorte van Herman jr. was bovendien de jongste broer van Herman sr., Jan Willem, bij het gezin ingetrokken. Hij was geboren in 1899, behoorde niet tot een kerkgenootschap en was van beroep kapper.

Het leken geen vette jaren voor het gezin Van Vlaardingen in Rotterdam. De gezinskaart vermeldt zeven adressen in drie jaar, waarbij het voor een deel om ‘inw[onend]’ ging. Bovendien stond op 23 maart 1923 in de Nieuwe Rotterdamsche Courant het volgende bericht: ‘Bij vonnis der Arrondissements-Rechtbank te Rotterdam d.d. 21 maart 1923 is het faillissement van HERMAN JOHAN CHRISTIAAN VAN VLAARDINGEN, kellner […], opgeheven, wegens gebrek aan baten.’ Herman van Vlaardingen I was dus failliet verklaard, maar omdat er bij hem niets te halen viel, werd het faillissement weer opgeheven.

Kelner Herman en kapper Jan vertrokken volgens de gezinskaart op 25 september 1923 naar Amerika – vanuit Rotterdam, aanmonstering op een schip van Holland-Amerika Lijn is derhalve denkbaar. Vrouw en kinderen van Herman kwamen na op 28 mei 1924, inmiddels was er een adres in de stad Kingston in Canada, aan de Canadese kust van Lake Ontario. Jan van Vlaardingen hield het zo’n vijfenzestig jaar vol aan de overkant van de oceaan en overleed pas op 10 maart 1988 in Monterey, Californië. Bij de Amerikaanse volkstelling uit 1940 werden van hem de volgende gegevens opgetekend:

Name                     John Van Vlasrdingen
Age                         40, born abt. 1900
Birthplace             Holland
Home in 1940      2139 North Central Park Avenue
                                Chicago, Illinois
Wife                       Hedy Van Vlasrdingen (35)
Daughter              Ruby Van Vlasrdingen (14)
Daughter              Ruth Van Vlasrdingen (14)
Daughter              Irma Van Vlasrdingen (12) [2]

10b - Herman jr, Jenny

Maria van Vlaardingen-Heesen en Herman van Vlaardingen jr. aan boord van het s.s. Statendam, 1932.

Herman van Vlaardingen I stierf op 26 december 1931 in Genesee Hospital in Rochester, waar hij woonde op het adres 1319 Dewey Avenue. [3] Zijn weduwe keerde in 1932 met haar beide kinderen terug naar Nederland met het s.s. Statendam, een cruiseschip van de Holland-Amerika Lijn. Ze vestigde zich eerst in Renkum [4] en daarna in Den Haag, waar ze in 1934 trouwde met Jozef van Genk. Haar kinderen Christina (Tiny) en Herman waren ongeveer even oud als zijn dochters Jacqueline en Isabella.

WhatsApp Image 2020-07-02 at 19.35.53 001b

Herman van Vlaardingen jr., 1928

De verbintenis tussen Jozef en Maria was geen gelukkige. [5] Begin jaren veertig, en misschien al eerder, waren de twee officieel nog getrouwd maar leefden zij gescheiden. Maria was teruggegaan naar Enschede, de stad waar ze ook met haar eerste man enige tijd had gewoond. Dochter Tiny was daar in 1939 gehuwd met Piet (Pieter Albertus) Bos maar overleed eind 1943 aan de verwondingen die ze opliep bij het bombardement op Enschede op 10 oktober 1943. [6] Twee andere slachtoffers van dat bombardement waren Arend Jan Wargerink en Hermina Wargerink-Reef. [7] Hun dochter Enna zou in oktober 1950 op 28-jarige leeftijd trouwen met de even oude Herman van Vlaardingen jr. [8]

Een week nadat ik een brief had gestuurd aan Herman van Vlaardingen uit Brugge, kreeg ik een reactie: hij was inderdaad de zoon van Herman van Vlaardingen II en Enna Wargerink! Tijdens enkele telefoongesprekken vertelde hij onder meer dat zijn grootvader Herman van Vlaardingen I in Rochester was overleden als gevolg van een auto-ongeval; dat zijn grootmoeder Maria Heesen (roepnaam: Jenny) in 1950 na een lang ziekbed was gestorven aan kanker; en dat zijn vader was overleden in 1987. Een paar dagen later mailde hij mij een dossier met genealogische gegevens, waaruit onder meer bleek dat de ouders van Herman van Vlaardingen I in 1914 met hun nog thuiswonende kinderen vanuit Zwolle naar Enschede waren verhuisd. Verder ging het met name om voorouders binnen de Van Vlaardingen-tak. Maria Heesen werd uiteraard wel genoemd, maar van Jozef van Genk geen spoor. Herman III had van zijn vader ook nooit iets gehoord over diens Haagse jaren.

055 Herman van Vlaardingen II

Herman van Vlaardingen jr. en Enna Wargerink bij hun huwelijk in 1950.

Hier eindigde de zoektocht voorlopig. Opmerkelijk bleef dat kennelijk zowel in de familie van Jozef van Genk als in die van Maria Heesen het huwelijk tussen beiden diep was weggestopt. Bij het overlijden van Jozef van Genk stond op diens gedachtenisprentje vermeld: ‘weduwnaar van Leonarda Pennekamp, eerder weduwnaar van Maria M. Hoogstraten’. Zijn tweede echtgenote werd niet genoemd. Dat Willem van Genk enkele jaren een oudere stiefbroer had gehad die, volgens Tiny van den Heuvel-van Genk, hem in bescherming nam en die op hem gesteld was – daarvan was nauwelijks meer een spoor te vinden. Maar Herman Johan Christiaan van Vlaardingen jr. (1922-1987) bleek wel degelijk te hebben bestaan.

Met veel dank aan Jan Vellekoop en Herman van Vlaardingen.


NOTEN

[1] Cf. hier en hier (geraadpleegd op 13 juni 2020).

[2] ‘John Van Vlasrdingen in the 1940 Census’ (geraadpleegd op 13 juni 2020).

[3] Informatie ontleend aan het overlijdensbericht van Herman van Vlaardingen in de krant The Democrat and Chronicle, 28 december 1931. Op 13 januari 1932 stond er een kleine overlijdensadvertentie in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, ondertekend door zijn moeder.

[4] ‘Bevolking – Gemeente Renkum – Gevestigd’, in: Arnhemsche Courant, 28 oktober 1932.

[5] Een kleindochter van Jozef van Genk liet weten dat haar moeder diens tweede huwelijk zelfs nooit had genoemd en dat ze er pas achter kwam dat er een tweede en een derde huwelijk geweest waren toen ze zich in haar stamboom was gaan verdiepen. Ook twee andere kleinkinderen hadden van hun respectieve moeders nooit iets over Maria Heesen gehoord.

[6] ‘Droeve plechtigheid’, in: Twentsch Nieuwsblad, 30 december 1943. Drie dagen eerder stond in dezelfde krant een overlijdensadvertentie voor Christina Johanna Bos-van Vlaardingen namens ‘MOEDER, HERMAN en JO’. Wie Jo is, heb ik niet kunnen achterhalen.

[7] ‘Inwoners van Enschede, omgekomen bij bombardementen’ (geraadpleegd 15 juni 2020).

[8] ‘Burgerlijke stand – Enschede – Gehuwd’, in: Tubantia, 26 oktober 1950.

Herman

De reeks teksten over de woning van Willem van Genk wordt tijdelijk onderbroken voor een tweeluik over zijn al dan niet vermeende stiefbroer.

Graf Maria Anna Heesen

Het graf van Maria Heesen in Enschede. Foto: Jan Vellekoop

Jozef van Genk, de vader van Willem van Genk, trouwde drie keer. Zijn eerste huwelijk, met Maria Hoogstraten, duurde bijna twintig jaar: van 1913 tot het overlijden van zijn echtgenote in 1932. Jozef trouwde in 1934 voor een tweede maal, met Maria Anna Heesen, weduwe van Herman Johan Christiaan van Vlaardingen. Opnieuw kwam het huwelijk van Jozef pas ten einde door het overlijden van zijn echtgenote in 1951, al leefden de twee al sinds het begin van de jaren veertig gescheiden. Het huwelijk had daarmee formeel zo’n zeventien jaar geduurd. In vergelijking daarmee was het derde huwelijk, met Leonarda Pennekamp van 1952 tot 1954, van korte duur. Weer was het zijn echtgenote die overleed. Jozef van Genk stierf zelf in 1958, op zeventigjarige leeftijd.

Alle kinderen van Jozef van Genk werden geboren tijdens zijn eerste huwelijk. Zijn oudste dochter Tiny vertelde in het midden van de jaren negentig tegen Dick Walda dat de tweede echtgenote van haar vader een Amerikaanse was die kinderen meenam uit een vorig huwelijk. [1] Zoals ik al eerder opmerkte, was Maria Heesen geen Amerikaanse maar kwam ze uit Huisseling en Neerloon. Wel bleek haar eerste man in 1931 overleden te zijn in Rochester, een stad aan de Amerikaanse kant van Lake Ontario. Ook het door Tiny gebruikte meervoud ‘kinderen’ leek onjuist: op verschillende genealogische sites was alleen een dochter te vinden, Christina Johanna, geboren in 1918.

Een paar jaar geleden kreeg ik een e-mail van Ans van Berkum:

Over die tweede vrouw van vader Jozef van Genk gesproken, Tiny van den Heuvel (oudste zus) vertelde (bandopname 1998) dat deze twee kinderen had, een jongen en een meisje, die bij Den Haag op kostschool zaten. Deze zouden aan het eind van de oorlog omgekomen zijn bij een bombardement. Willem zou erg gesteld zijn geweest op die jongen en door zijn dood een flinke schok hebben gekregen, misschien een trigger voor de geestelijke toestand waarin hij zich is gaan bevinden. [2]

Mijn antwoord toen:

Ik zie maar één kind, Christina Johanna van Vlaardingen, geboren 1918 in Enschede, overleden 27 december 1943 in Enschede. Geen broer, geen Haags bombardement als doodsoorzaak en al volwassen tijdens WWII. Wel is Herman Johan Christiaan van Vlaardingen in 1931 overleden in Rochester, Tiny zou ooit gezegd hebben dat hij een Amerikaan was – nee dus, maar wel een Nederlander (uit Zwolle) die kennelijk op enig moment naar Amerika is vertrokken. [3]

Er waren derhalve twee interviews met Tiny geweest waarin ze het over de kinderen uit het eerste huwelijk van Maria Heesen had. Het door Van Berkum genoemde interview bleek op internet te vinden te zijn, zodat kon worden nagegaan wat precies de bewoordingen van Tiny waren:

… toen mijn vader voor de tweede keer trouwde, daar was een jongen … en een meisje kwam er dan nog bij. En die jongen die was heel erg gesteld op Wim, die was ouder … en die zag in Wim … het zwakke broertje, en dan zei-die tegen de andere jongens: denk d’r om … anders breken jullie z’n arm, of zoiets … die was er zuinig op, maar … voorzichtig … maar die zijn omgekomen in de Tweede Wereldoorlog, die jongen, en ook dat meisje … met die atoomgeschiedenis. En die jongen die was bij de Broeders van Sint Jan in Rijswijk, op een internaat … en ik zie nog die voltreffer, ik zat bij het ministerie van Marine en ik zie nog dat ding gaan, en dan hoorde ik op de … bij de Broeders van Sint Jan … was een Herman … maar ’t was een hele aardige jongen, ja … en dat was heel erg … [4]

Wat was er in dit verhaal wel en niet juist? De naam ‘Herman’ zou kunnen kloppen, dat was ook de voornaam van de vader van Willem van Genks stiefbroer. De dochter was bovendien inderdaad overleden tijdens de Tweede Wereldoorlog, weliswaar niet in Den Haag maar Tiny zegt ook niet dat dat eveneens tijdens het door haar genoemde bombardement was. Ook bestaat er een religieuze organisatie genaamd ‘Broeders van Sint Jan’, al zaten die niet in Rijswijk maar onder meer in Den Haag zelf. Daarbij kon ik geen internaat vinden dat bij die organisatie hoorde. Bij een bombardement op Den Haag gaan de gedachten bovendien al gauw uit naar het bombardement op de wijk Bezuidenhout op 3 maart 1945, maar dat is geen Rijswijk en er was ook niets te vinden over een internaat dat geraakt was.

Na wat spelen met zoektermen vond ik de gebeurtenis waar Tiny op doelde:

In de middag van 27 oktober 1944 werd in het Rijswijkse bos een raket afgevuurd, die meteen na de start neer viel op het ‘Huis van de Kruisvaarders van St. Jan’, een R.K. jongensinternaat aan de Vredenburchweg. Zeven jongens, vijf broeders en twee arbeiders kwamen om het leven. Het hoofdgebouw werd geheel vernield. [5]

Geen Broeders van Sint Jan, maar Kruisvaarders van Sint Jan! Een andere bron was wat gedetailleerder over het gebeuren en vermeldde bovendien een gedenkplaat in de St. Bonifatiuskerk in Rijswijk, ook aan de Van Vredenbughweg:

Op het terrein waar in de 13e eeuw het kasteel Steenvoorde stond, werd in 1922 een katholiek jongensinternaat van de Kruisvaarders van Sint-Jan gevestigd. Het internaat werd in 1944 vernietigd bij de mislukte lancering van een Duitse V2 raket. Er kwamen vijf broeders, zeven jongens en twee bezoekers om het leven. In het torenportaal van de St. Bonifatiuskerk herinnert een gedenkplaquette aan dit ongeluk. [6]

De gedenkplaat zou de namen van de slachtoffers vermelden, mogelijk inclusief die van Herman van Vlaardingen. Van Genk-verzamelaar Jan Vellekoop was onmiddellijk bereid in Rijswijk een kijkje te gaan nemen.

Knipsel

De gedenkplaat in de St. Bonifatiuskerk in Rijswijk. Foto’s: Jan Vellekoop

Helaas leek geen van de namen de gezochte stiefbroer te betreffen. Vellekoop vond echter wel enkele krantenberichten die erop leken te wijzen dat er in ieder geval een familielid met een vergelijkbare naam bestond. Op 26 oktober 1950 maakte dagblad Tubantia melding van een huwelijk in Enschede tussen H.J.C. van Vlaanderen en E. Wargerink, beiden 28 jaar oud. Dit leken dezelfde personen te zijn die genoemd werden in de overlijdensadvertentie in Tubantia voor ‘onze innig geliefde Moeder, Zuster en Tante’ Maria Heesen op 18 juni 1951: H.C.J. van Vlaardingen en E. van Vlaaardingen-Wargerink. Bovendien was in een andere overlijdensadvertentie op 28 januari 1971, opnieuw in Tubantia, sprake van een gezin dat in Brugge woonde en bestond uit E. van Vlaardingen-Wargerink, H. van Vlaardingen, Herman en Ineke. Vellekoop had ten slotte ook opgezocht dat in het telefoonboek van Brugge nog steeds een Herman Van Vlaardingen werd vermeld, die ik onmiddellijk aanschreef.

19510618 Tubantia

De overlijdensadvertentie voor Maria Heesen in Tubantia, 18 juni 1951

Kijken we nogmaals naar de tekst uit het interview met Tiny, dan zegt ze feitelijk niet dat de zoon van Maria Heesen bij het voorval met de neergestorte V2 in Rijswijk omkwam. Het kan een associatie zijn geweest: hij zat ooit op het internaat in Rijswijk dat later, in 1944, werd getroffen door een V2. Daarbij zegt ze dat ‘Herman’ ouder was dan haar broer Wim, maar dat kan bijna niet als hij in 1944 nog op een internaat verbleef. En waarom zou een zoon van een broer van Herman van Vlaardingen sr. – die inderdaad een aantal broers had – de initialen H.C.J. (of H.J.C.) hebben? Zou degene die wordt genoemd in Tubantia misschien toch Herman van Vlaardingen jr. zijn en dácht Tiny alleen maar dat hij was overleden?

Een ander punt was dochter Christina Johanna. In een gezin werd de oudste zoon meestal vernoemd naar de vader van de vader, de oudste dochter naar de moeder van de moeder. In het geval van het gezin Herman van Vlaardingen en Maria Heesen heette de vader van de vader Johannes, de moeder van de vader Christina. Dochter Christina Johanna werd dus naar beide ouders van haar vader vernoemd. Bovendien werd het huwelijk van haar ouders gesloten op 31 oktober 1917 en werd zij in 1918 geboren – een exacte datum was niet te vinden, ook niet op haar overlijdensakte. Het zou daarom kunnen dat Maria Heesen ten tijde haar huwelijk al zwanger was, waarbij de naamgeving een poging was om de vader mild te stemmen.

(wordt vervolgd)


 

NOTEN

[1] Walda, Koning der stations, pp. 31-32.

[2] E-mail van Ans van Berkum aan Jack van der Weide, 17 januari 2018.

[3] E-mail van Jack van der Weide aan Ans van Berkum, 17 januari 2018.

[4] Het interview is hier te vinden, onder het kopje ‘Willem het begin en gevolg’. Het bewuste fragment begint op 02:37 (geraadpleegd op 7 juni 2020).

[5] ‘V2-Raketten leken niet te verslaan’ (geraadpleegd op 7 juni 2020).

[6] ‘Rijswijk, Van Vredenburchweg / Prinses Beatrixlaan – Kapel Kruisvaarders van Sint Jan’ (geraadpleegd op 7 juni 2020).

Ratelband

Busstation

Interieur appartement Willem van Genk met installatie Busstation Arnhem, ca. 1995 (foto: Stichting Collectie De Stadshof)

Een trolleybus is een door elektromotoren aangedreven bus die van spanning voorzien wordt met behulp van een tweedraads bovenleiding, aldus Wikipedia. De eerste trolleybussen in Nederland reden in Groningen, waar in 1927 een proef met het vervoermiddel werd gestart. Pas in 1949 volgde Arnhem als tweede stad, in 1952 kwam daar Nijmegen bij. De laatste trolleybus in Groningen reed in 1965, Nijmegen stopte de exploitatie in 1969. Vanaf dat moment waren alleen in Arnhem nog trolleybussen in gebruik, wat tot op heden zo is gebleven. In Vlaanderen reed de trolleybus vóór de Tweede Wereldoorlog in Antwerpen (vanaf 1929), Luik (vanaf 1930) en, minimaal, in Brussel (vanaf 1939).  ‘En dan de trein – dat herinner ik me uit mijn jeugd – overstappen op de tram. Of de trolleybus. Dat was ook fijn’, aldus Willem van Genk in 1996. [1]

De trolleybussen van Van Genk uit de jaren tachtig zijn ontegenzeggelijk Arnhems. Als om dit te benadrukken zijn vaak langs de dakranden prominent reclames aangebracht van twee oer-Arnhemse zaken, cafetaria Ratelband Hap-Hoek (meestal aan de linkerkant = trottoirkant van de bus) en, in iets mindere mate, Pattisérie-Bonbonnerie Léon (meestal aan de rechterkant = straatkant). Frans Ratelband had al voor de oorlog een bakkerij in de Arnhemse Nieuwstraat. Daaruit ontwikkelde zich in 1949 ook een lunchroom, waarna zoon Emile in 1978 een cafetaria opende in de Roggestraat, de Hap-Hoek (of Haphoek), die nog steeds bestaat. [2] Het logo van Ratelband, dat ook door Van Genk op zijn trolleybussen werd gebruikt, is een gele snee brood met een korenaar – een verwijzing naar de oorspronkelijke bakkerij. [3]

Naast Ratelband en Léon zijn er vele ander merknamen en logo’s die de bussen soms bijna lijken te overwoekeren. Specifiek voor Arnhem zijn onder meer, naast de al genoemde reclames, ‘Arnhemse koerier’, ‘Wegeling Papiertechniek bv Arnhem’, ‘Banketbakkerij Landman’ en de slogan ‘Arnhem trolleystad’. Meer algemeen komen opvallend veel reclames voor snoep, kauwgum, koek en frisdrank voor: Buys, Coca-Cola, Daim, Droste, Hero, Katja, Liga, Maltesers, Pepsi, Red Band, Sportlife, Stimorol, Stophoest, Toblerone, Topdrop, Verkade, Wrigley’s, Wybert etc. Ook andere voedingswaren hebben meestal een fastfood of snel-klaar component: Croky, Iglo, Knorr, La Vache Qui Rit, Maggi, McDonald’s, Wasa. Gelukkig wordt ook de tandpasta (Aquafresh, Macleans, Prodent) niet vergeten. Daarnaast zijn er onder meer winkelketens (Albert Heijn, C&A, Jamin, Vroom & Dreesman) en sigarettenmerken (Marlboro, Pall Mall, Peter Stuyvesant, Turmac), en lijken ook Van Genks eigen interesses en bezigheden een rol te spelen: doe-het-zelf en verf (Bison-Kit, Flexa, Histor), modeltreinen (Märklin, Pico) en speelgoed (Cavalinno Giocattoli).

De losse trolleybussen zijn verder uitgewerkt dan de meeste exemplaren die deel uitmaken van de installatie Busstation Arnhem. Ook onderling zijn er significante verschillen in de mate van detaillering. Zo heeft Van Genk in sommige gevallen minutieus het technische en mechanische gedeelte aan de boven- en onderkant van een bus weergegeven met behulp van zaken als stukken pvc-buis, metalen beugels, plastic fluitjes, tie-wraps, lipjes van frisdrank- of bierblikjes, stukken van rubberen snelbinders, lege strips van kauwgom en aspirine, plastic ringen van klappertjes voor een klappertjespistool, pennen en stiften. Aan het binnenwerk is incidenteel eveneens aandacht besteed, waarbij opengewerkte deuren vaak een indicatie zijn. Met enige moeite zijn in die gevallen stoeltjes met passagiers en soms ook een buschauffeur te onderscheiden. [4] Een praktisch probleem bij een dergelijke inventarisatie is dat de bussen in de loop der jaren verspreid zijn geraakt over de hele wereld. Zelfs in het geval van gedetailleerde foto’s is het vaak niet mogelijk details aan de onder- of binnenkant van de bussen te bestuderen.

De vraag naar het verband tussen de installatie Busstation Arnhem en de losse trolleybussen, tussen de grote en de kleinere assemblages, is niet eenvoudig te beantwoorden. Ans van Berkum ziet alles als een geheel:

[…] trolleybussen, […] die naar mijn mening een onderdeel vormen van de grote installatie Trolleybusstation Arnhem, die in zijn flat aan de Harmelenstraat in Den Haag in de woonkamer was opgesteld. Ook al zijn veel bussen daarvan losgemaakt en als enkelvoudige stukken verkocht en verspreid, ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat ze tot dat grote, finale werk behoren dat daar stond; die unieke wereld waarin Van Genk uiteindelijk de scepter moet hebben gezwaaid als conducteur van de trolleybussen. [5]

Caroline Satink, co-auteur met Van Berkum van de monografie uit 1998, deelt deze mening: ‘Ans en ik hebben het idee dat de losse trolleybussen bij dit busstation horen. Dat het geheel nog niet af is. Misschien moet er uiteindelijk een heel netwerk van bussen met leidingen door zijn huis lopen.’ [6] Nico van der Endt spreekt eveneens in 1998 over ‘een gigantisch emplacement’ en ‘een masterplan waarin hij als superbaas van de bussen ze kon laten vertrekken op zijn moment’, waarbij hij het echter uitsluitend over de installatie lijkt te hebben. [7] Later zal hij over de trolleybussen in het algemeen vaststellen dat slechts de helft ervan ‘af’ is en daarmee wat hem betreft de moeite waard. [8] Toen het appartement van Van Genk in 1998 werd ontruimd, werd ook Busstation Arnhem ontmanteld. Van januari 2016 tot september 2019 was een versie van de installatie te zien in museum Het Dolhuys in Haarlem. Een vergelijking met de opstelling in het appartement van Van Genk maakte duidelijk dat het daarbij niet om een reconstructie maar om een interpretatie ging. [9]

Opvallend binnen de reclames die te zien zijn op de trolleybussen is het tabaksmerk Turmac, als enige een niet-contemporain product. Het merk ontstond rond 1920, de naam is een afgekorte samentrekking van Turkije en Macedonië, de landen waar de tabak vandaan kwam. De verkoop van Turmac-sigaretten liep in de jaren vijftig terug en de productie (in Zevenaar, niet ver van Arnhem) stopte in 1960. Er zullen daarom geen Turmacreclames te zien zijn geweest op de trolleybussen die Van Genk in Arnhem kan hebben gezien vanaf 1960, en hooguit sporadisch in de jaren vijftig. Nadere beschouwing leert dat het inderdaad geen trolleybussen zijn waarop deze Turmacreclame is aangebracht. Er zijn minimaal drie assemblages waarop het sigarettenmerk prominent te zien is, en steeds gaat het om trams – herkenbaar aan de schaar- dan wel sleepbeugel in plaats van trolleystangen.

Trolley SWvG 01a (Velp–Oosterbeek Trolley) (tram)

Zonder titel (tram) | ca. 1985-1995 | gemengde techniek | 25,5 x 58,5 x 13,5 cm | Stichting Willem van Genk, Haarlem | foto: Guido Suykens, Gent

De duidelijkste tram is, ironisch genoeg, het werk dat in de kleine catalogus bij de Amerikaanse tentoonstelling over Van Genk uit 2014 stond aangeduid als Velp – Oosterbeek Trolley. [10] Het gaat inderdaad om lijn 1 Velp – Oosterbeek, maar de assemblage stelt zonder enige twijfel een tram voor, geen trolleybus. Interessant is een opmerkelijke overeenkomst met een gedetailleerd weergegeven tram op het Velperplein in een vroege tekening. In beide gevallen gaat het om lijn 1 en om een voertuig van hetzelfde type en dezelfde kleur. Beide trams hebben een reclame voor Turmac langs de dakrand en aan de voorkant een bordje met de tekst 1 manswagen. Ook een tram met een Turmac-reclame uit een andere vroege tekening, bij het Dudok-gebouw op het Willemsplein, kent een equivalent in een assemblage uit de jaren tachtig. Meer in het algemeen is te stellen dat een Turmac-reclame bij Van Genk zonder uitzondering een indicatie is van een situatie uit het verleden, vaak van vóór het einde van de Tweede Wereldoorlog. In Arnhem is een dergelijke scheidslijn zichtbaar in het openbaar vervoer, met enerzijds de tram (tot september 1944) en anderzijds de trolleybus (vanaf september 1949).


 

NOTEN

[1] Dick Walda, Koning der stations, p. 21.

[2] Begin 2020 vierde Rolls Ratelband, die in 2015 de bedrijfsvoering van de cafetaria in de Roggestraat had overgenomen van zijn vader Emile, het 70-jarig bestaan van de Haphoek. Daarbij deelde hij niet alleen gratis frites uit: ‘Om de verjaardag nog wat sterker te markeren, tracht Rolls Ratelband een werk van Nederlands bekendste outsider-kunstenaar Willem van Genk op de kop te tikken. Hij maakte tijdens zijn leven, dat in 2005 eindigde, modellen van trolleybussen uit restafval.’ (John Bruinsma, “Gratis frites in Arnhem: Ratelband viert 70e verjaardag”, in: De Gelderlander, 10 januari 2020).

[3] Ans van Berkum: ‘Van Ratelband Haphoek, een zaak die lange tijd gevestigd is op het stationsplein in Arnhem, schijnt hij alle afval te verzamelen om zijn busconstructies mee te versieren. Stukjes van de papieren zakken met het embleem van een boterham met een korenaar in het midden zie je telkens weer opduiken aan de dakranden.’ (“Een vogel boven de stad”, p. 87)

[4] Bij een bus in de verzameling van de Collection d’Art Brut in Lausanne is (een uitgeknipte afbeelding van) Kapitein Iglo tot buschauffeur gepromoveerd.

[5] Ans van Berkum, “Een vogel boven de stad”, p. 58.

[6] Yvonne Beelen, “Wapens tegen het gespuis. Willem van Genk in museum De Stadshof”, in: Witte wolken 3 (1998), nr. 17, pp. 14-19 (aldaar p. 18).

[7] Helena van den Enden, “De vrienden van Willem van Genk”, p. 7.

[8] Mededeling van Nico van der Endt aan Jack van der Weide, 20 september 2014.

[9] Volgens Nico van der Endt was de omvang van de installatie in Het Dolhuys ongeveer een verdubbeling van de oorspronkelijke omvang in het appartement (e-mail aan Jack van der Weide, 14 februari 2020). De opstelling van Het Dolhuys werd min of meer overgenomen in de tentoonstelling Woest.

[10] Willem van Genk: Mind Traffic, catalogusnummer 13.