Willem Franciscus Antonius Maria

70748886_1339737126191353_7719471383981326336_o

Willem van Genk en zijn zusters, ca. 1929

Let op: onderstaande tekst is in 2019 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

Het is geweldig dat Willem van Genk met Woest een grote overzichtstentoonstelling heeft gekregen in het Outsider Art Museum. Eindelijk erkenning, eindelijk waardering, eindelijk een kans om een flink aantal van zijn werken in het echt te zien. Het soort aandacht dat de tentoonstelling genereert, vind ik echter minder geslaagd. Hoe vaker de psychische stoornissen en biografische gegevens van Van Genk worden benadrukt ten koste van zijn werk, hoe kleiner de kans dat dat werk buiten de beperkende arena van de outsider art kan treden. Van Genk dreigt steeds meer die rare man te worden die ook nog leuke schilderijtjes maakte – of zoals iemand mij tijdens de opening van Woest verbeterde, die tóch nog leuke schilderijtjes maakte. En tekeningen, en collages, en trolleybussen.

Het lijkt mede daarom contraproductief om biografische teksten over Van Genk te publiceren. Dat is het volgens mij niet. In beschouwing na beschouwing komen dezelfde verhalen over het leven van Van Genk terug, meestal zonder of met gebrekkige bronvermelding. Ik denk dat het goed is om een meer gedegen biografische basis te leggen en om tegelijkertijd aan te geven welke zaken verder onderzoek verdienen, omdat we nog over te weinig gegevens beschikken. Zoals ik al eerder heb geschreven: in het geval van Willem van Genk bestaat er geen twijfel over het belang van zijn ervaringen, obsessies en mentale problemen voor zijn werk. Door echter alleen op zijn leven te focussen doet men dat werk ernstig te kort. [1] Wie het werk desalniettemin wil verklaren vanuit Van Genks psychobiografie, zou dat in ieder geval op basis van controleerbare feiten dienen te doen.

In de catalogus bij de tentoonstelling Van Genk’s fantastische werkelijkheid in 1964 houdt auteur Joop Beljon zich voor wat de biografische gegevens betreft op de vlakte – waarschijnlijk ook omdat hij over weinig materiaal beschikt. Hij vertelt iets over de werk- en woonomstandigheden van Van Genk, over diens opleiding, noemt een verkeerd geboortejaar (1936) en merkt op: ‘Hij heeft geen familie.’ Dat laatste is een merkwaardige zin, die desalniettemin niet metaforisch bedoeld lijkt te zijn. Van Genks ouders zijn in 1964 inderdaad al overleden, maar zijn zusters leven dan allen nog.

Willem Franciscus Antonius Maria van Genk werd geboren op 2 april 1927, als tiende kind van Josephus Johannes Maria van Genk en Maria Martina Hoogstraten. Jozef van Genk en Maria Hoogstraten waren getrouwd op 15 april 1913 in Naaldwijk, geboorte- en woonplaats van de bruid. De huwelijksakte:

Heden den vijftienden april negentienhonderd dertien zijn voor mij, ambtenaar van den burgerlijken stand te NAALDWIJK, verschenen, ten einde een huwelijk aan te gaan:

Josephus Johannes Maria van Genk, oud vijfentwintig jaren, van beroep fruithandelaar, geboren te Bergen op Zoom en wonende te Oudenbosch, meerderjarige zoon van Wilhelmus Leonardus van Genk, en Cornelia Eleonora Vervaart, beide overleden

en Maria Martina Hoogstraten, oud dertig jaren, van beroep modiste, geboren en wonende alhier, meerderjarige dochter van Jacobus Engelbertus Adolphus Hoogstraten, overleden, en Lambertina Verbeek, zonder beroep, wonende alhier

Als getuigen waren bij het huwelijk aanwezig twee broers van de bruid (beiden ‘verver’ van beroep), en een broer (fruithandelaar) en een zwager (boomkweker) van de bruidegom.

x

Huwelijksakte van de ouders van Willem van Genk

Op 9 februari 1914 werd hun eerste kind geboren, dochter Lamberdina Cornelia Maria Susanna (Tiny). [2] Na haar volgden nog acht meisjes: Leny (1915), Nora (1916), Addy (1917), Jacqueline (1918), Riet (1919), Agnes (1920), Isabella (1922) en Willy (1923). Gezien die laatste naam leken Jozef en Maria van Genk de moed te hebben opgegeven om ooit nog een zoon te krijgen: de eerste naam van de vader van de vader werd vergeven aan een meisje. Maar op 2 april 1927, Maria van Genk was al vierenveertig jaar oud, kwam alsnog Wim/Willem ter wereld. [3]

Geboorte WvG

Vermelding van de geboorte van Willem van Genk op 11 april 1927 in de Haagsche Courant (links) en Het Vaderland (rechts).


NOTEN

[1] Jack van der Weide, “Het wereldwijde web van Willem van Genk”, in: Ons erfdeel 57 (2014), nr. 4, pp. 112-115 (aldaar p. 113).

[2] Willem van Genk noemde zijn oudste zus ‘Tine’, de meeste anderen noemden haar ‘Tiny’. Ook de zes kleinkinderen van Jozef en Maria van Genk spraken en spreken over ‘tante Tiny’. Een verklaring is mogelijk dat Willem van Genk een deel van zijn jeugd doorbracht in het gezin van een tante die eveneens een dochter Tiny had, wat voor hem een reden kan zijn geweest om het onderscheid in namen te maken. Door familieleden werd hij zelf overigens altijd ‘Wim’ genoemd.

[3] Familiegegevens ontleend aan diverse genealogische sites op internet, met name deze (geraadpleegd op 15 november 2019).

Hilversum (2)

Dit is het tweede deel van een tekst die eerder in iets andere vorm verscheen onder de titel “De eenheid van het spinnenweb. Willem van Genk bij Steendrukkerij De Jong & Co.” Het eerste deel is hier te vinden.

Brandpunt 04e

Still uit de Brandpunt-reportage over Van Genk’s fantastische werkelijkheid – Joop Beljon in gesprek met een reporter van Brandpunt

Let op: onderstaande tekst is in 2019 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

Een van de motieven van Joop Beljon om de tentoonstelling bij Steendrukkerij de Jong & Co. te organiseren, was om Van Genk meer financiële armslag te geven. De academiedirecteur was verbolgen over het feit dat de kunstenaar de tijd noch de ruimte had om zijn talent te ontwikkelen: overdag moest hij geestdodend werk verrichten in de AVO-werkplaats en ’s avonds liep hij vier kilometer naar zijn zuster Willy om in haar warme huiskamer te kunnen tekenen. Zelf woonde hij in een armoedig pension, op een minuscule kamer die hij met een zwakzinnige grondwerker moest delen. Hij verdiende veertig gulden per week, waarvan hij vijf gulden in handen kreeg als zakgeld. Enige financiële steun in de vorm van een prijs of een subsidie zou volgens Beljon al veel helpen. Van Genks zwager Peter Persoon, echtgenoot van zus Addy van Genk, had zich opgeworpen als zaakwaarnemer.

Het kostte de organisatoren nog enige moeite om de werken van Van Genk gereed te maken voor expositie. Veel stukken waren gemaakt op aan elkaar geplakte stukken papier die eerst op linnen bevestigd, daarna geprepareerd en uiteindelijk ingelijst moesten worden. Er werden zevenentwintig ingekleurde pentekeningen tentoongesteld, vrijwel allemaal stadsgezichten. Negen werken, waaronder ook een afbeelding van een tank en een close-up van een trein die een station binnenrijdt, waren getiteld “Mockba” (Moskou). Tot aan de dag voor de opening werd Van Genk zelf in het ongewisse gelaten over de expositie – Beljon vreesde dat hij het niet goed zou vinden of bang zou worden. Het was dan ook onzeker of de kunstenaar bij de opening van zijn tentoonstelling op zaterdagmiddag aanwezig zou zijn.

Die vrees bleek ongegrond: Van Genk verscheen en leek het niet onprettig te vinden om in het middelpunt van de belangstelling te staan. De opkomst was groot, wellicht ook omdat de tentoonstelling werd geopend door de schrijver Willem Frederik Hermans. Hermans was bepaald kritisch over veel moderne kunst – de term “experimenteel” achtte hij onjuist – maar zag in Van Genk een maker die iets uitzonderlijks vermocht: ‘Elke lijn die Van Genk zet, stelt iets voor uit het dagelijks leven op straat. Maar toch staan alle heterogene dingen die op straten en pleinen kunnen worden aangetroffen in relatie tot elkaar. Gevels, bestrating, voertuigen en de dingen waaruit deze grote eenheden zijn samengesteld: stenen, vensters, ornamenten, reclameborden, allerlei opschriften, plaveisel, zebrapaden, rotondes, vluchtheuvels, rails, wissels, stroomdraden. Al deze details vormen met elkaar een eenheid. Een eenheid die misschien op zichzelf een soort abstract patroon vormt, maar misschien is ook dit patroon goed beschouwd niet helemaal abstract en vormt het een reële eenheid. De eenheid van het spinnenweb.’ Hermans besloot: ‘Zijn tekeningen zijn huiveringwekkend mooi, maar zullen velen herinneren aan iets dat zij liever vergeten.’ [1]

Hoewel gering van omvang kreeg Van Genk’s fantastische werkelijkheid veel aandacht in de media. Hoogtepunten waren de genoemde televisiereportage voor Brandpunt en een uitgebreid interview met Bibeb in Vrij Nederland. In de televisiereportage kwam ook de kunstenaar zelf even aan het woord, maar hij had duidelijk moeite om coherente antwoorden te formuleren op de vragen die hem werden gesteld. [2] Het interview met Bibeb gaf een gedetailleerd, schrijnend beeld van de omstandigheden waaronder Van Genk moest werken. Naast de kunstenaar zelf kwamen zijn betweterige zwager Peter Persoon en zijn zusters Addy en Willy aan het woord. Bibeb bezocht de woningen van de familieleden, de AVO-werkplaats en het kosthuis van Van Genk. Uiteindelijk reisde zij met hem naar de tentoonstelling in Hilversum. [3]

19640403 Vrije Volk

Advertentie uit Het Vrije Volk, 3 april 1964


NOTEN

[1] W.F. Hermans, ‘De werkelijkheid van Willem van Genk’, in: Kunst van nu 1 (1963-1964), nr. 5, pp. 8-9. Voor de kunstopvattingen van Hermans, zie met name zijn essay “De lange broek als mijlpaal in de cultuur” uit 1951, herdrukt in: Carel Willink, De schilderkunst in een kritiek stadium, Amsterdam 1981, pp. 59-85. Willem Otterspeer geeft in het tweede deel van zijn Hermansbiografie een verslag van de opening (De zanger van de wrok, Amsterdam 2015, pp. 362-364).

[2] Dick Walda tekent dertig jaar later uit de mond van Van Genk op: ‘Er was een uitzending van Brandpunt. Ik schrok van m’n kop. Vreselijk vond ik dat. Ik heb helemaal niet geluisterd naar wat er gezegd werd.’ (Koning der stations. Episoden uit het leven van Willem van Genk, Amsterdam 1997, p. 26)

[3] Bibeb, ‘Wim van Genk: Ik ben een stuk grijs pakpapier’, in: Bibeb & VIP’s, Amsterdam 1965, pp. 111-123. Oorspronkelijk verschenen in Vrij Nederland, 4 april 1964.