Pa

WhatsApp Image 2020-08-02 at 11.58.15

Magnoliastraat 10

Magnoliastraat 10 in Den Haag. Het appartement van het gezin Van Genk bevond zich op de tweede verdieping; de trap links op de onderste foto geeft toegang tot de voordeur. Foto’s: Jan Vellekoop (boven), Google Street View – oktober 2018 (onder)

Let op: onderstaande tekst is in 2020 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

In mei 1939 verhuisde Willem van Genk van Voorburg naar Harreveld – het gezin Van Genk was op dat moment dus nog woonachtig in Voorburg. Op 9 september van dat jaar staat in de Haagsche Courant een advertentie waarin de tweeëntwintigjarige ‘Mejuffr. J. van Genk’, met als adres Magnoliastraat 10 in Den Haag, haar diensten als stenotypiste aanbiedt. Omdat we weten dat het gezin Van Genk op enig moment tussen 1934 en 1940 verhuisde van Voorburg naar Magnoliastraat 10 in Den Haag, lijkt dit te gaan om Jacqueline en zou de plaatsing van zoon Willem op het internaat in Harreveld met deze verhuizing te maken kunnen hebben gehad. Ook in 1939 trouwde de dochter van Maria Heesen in Enschede, mogelijk een indicatie van de officieuze scheiding van Jozef van Genk en zijn tweede echtgenote. Hijzelf verruilde in deze jaren van beroep en ging hij werken bij het Gewestelijk Arbeidsbureau aan de Prinsegracht in Den Haag. Naar de precieze gezinssamenstelling aan de Magnoliastraat blijft het gissen. Slechts viif van de negen dochters zouden trouwen, allen ná 1945.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog vond de beruchte confrontatie van Willem van Genk met de Gestapo plaats, die volgens sommigen ten grondslag zou liggen aan zijn obsessie met raincoats. Tiny deed in haar gesprekken Dick Walda verslag van deze gebeurtenis, maar een precieze datering ontbrak. [1] Later zou zij nogmaals haar verhaal doen tegenover Carolien Satink voor het boek Een getekende wereld, maar van dat interview is mij geen opname of transscriptie bekend. Ans van Berkum maakte op basis van dit interview een reconstructie van de gebeurtenissen met een aantal significante details. Ze vertelde dat Jozef van Genk ‘tijdens de Tweede Wereldoorlog in het verzet’ zat; hij ‘ontkwam op een gegeven moment op het nippertje aan de Gestapo, via een ziekenhuis […]. Het belang van zijn verzetswerk wordt wellicht geïllustreerd door het feit dat de stations in Den Haag en Voorburg na zijn ontsnapping onmiddellijk hermetisch werden afgegrendeld.’ Vervolgens:

Maar in huize Van Genk aan de Magnoliastraat, speelde zich ten tijde van de ontsnapping een scène af, die Willem voor zijn verdere leven zal tekenen. Twee mannen van de Gestapo stappen binnen in de woning op de tweede verdieping om Willem hardhandig aan de tand te voelen over de verblijfplaats van zijn vader en de ondergedoken joden die hij hielp. ‘Waar is Jozeph?’ werd hem telkens weer gevraagd. Het is waarschijnlijk dat Willem op dat moment in de war raakte. Bedoelden ze misschien een joodse jongen? Zijn vader werd immers nooit bij die naam genoemd. Hij was altijd Jos of Sjef. Tiny van den Heuvel doet verslag: “Hij heeft van die Duitsers een paar flinke lellen gekregen. Hij werd geslagen, omdat hij moest vertellen waar zijn vader zat, maar dat wist hij natuurlijk niet. Ze hadden in allerijl alle sporen van zijn gedoe met persoonsbewijzen, zijn werk voor joodse onderduikers, verwijderd. De mannen van de Gestapo in hun hooggesloten leren jassen, maakten een enorme indruk op Willem.” Verraden joodse jongens komen in haar verhaal niet ter sprake, ook al zaten er enkele in de brandstoffenhandel op de begane grond onder het huis van de Van Genks verborgen. [2]

De ontsnapping uit het ziekenhuis, de afgegrendelde stations, het misverstand over de voornaam, de joodse onderduikers ‘in de brandstoffenhandel op de begane grond’ – er zijn diverse uitermate gedetailleerde verhaalelementen die inderdaad wijzen op een betrokken verteller. Daarentegen is het moeilijk voor te stellen dat iemand als Tiny, van wie geluidsfragmenten bekend zijn, een zin zou uitspreken als ‘De mannen van de Gestapo in hun hooggesloten leren jassen, maakten een enorme indruk op Willem.’ Tiny sprak enigszins warrig, sprong van de hak op de tak en noemde haar broer altijd ‘Wim’.

WhatsApp Image 2020-08-02 at 11.48.56

De voordeur van Magnoliastraat 10 in Den Haag, 2 augustus 2020 (foto: Jan Vellekoop)

Op de website van museum De Timmerwerf in De Lier trof Jan Vellekoop de volgende tekst van verzetsman Bram Jonker aan:

Mijn normale kantoorwerk hield in dat ik ook regelmatig op het G.A.B. kwam en daar goede contacten met enkele ambtenaren kreeg. De Chef van de afdeling heette Huetink en mijn contactpersoon was de Heer van Genk, die in de Bomenbuurt woonde, alsmede enkele van zijn ondergeschikten […]. Met de Heer van Genk begon mijn illegale werk, want hij bleek bereid mij “Ausweise” te verschaften. Met deze “ausweise” konden onderduikers “boven” komen en werd voor anderen tewerkstelling in Duitsland voorkomen. Het was een ingewikkelde administratieve manipulatie, waarbij ik op verschillende afdelingen kwam.

De hier beschreven activiteiten werden uitgevoerd door de Katholieke verzetsgroep “Voor God en de Koning”, die onder leiding stond van Frans Mol, eveneens werkzaam op het Gewestelijk Arbeidsbureau. Het is daarmee vrijwel zeker dat ook Jozef van Genk deel uitmaakte van deze groep.

Bij de ontruiming van de woning van Willem van Genk in 1998 werden twee gekopieerde documenten gevonden die betrekking hadden op het verzetsverleden van Jozef van Genk: een ongedateerde autobiografische tekst, “Les mémoires de Pa”; en een brief aan hem uit oktober 1952 met als aanhef ‘Beste Paatje’. De brief is geschreven door een zekere Ed, een oude kennis uit het verzet die is vertrokken naar Zuid-Amerika om daar een nieuw bestaan op te bouwen. Ed reageert op een eerdere brief van Jozef van Genk, waarin deze heeft aangegeven gedesillusioneerd te zijn door de gebeurtenissen van na de oorlog: ‘De eensgezindheid van gedurende de oorlog is verloren gegaan en uiteengevallen in veel eigenbelangetjes. Zo gaat het allemaal en er is totaal niets aan te doen, wij hebben ons leven gewaagd en de anderen gaan met de eer strijken. […] Paatje laat die mensen allemaal in hun vet gaar koken, trek je je er niets van aan. Wij hebben goed gedaan, laten wij daar tevreden over zijn.’

De verzetsnaam van Jozef van Genk was dus kennelijk “Pa”, zo blijkt ook uit de titel van zijn eigen tekst, “Les mémoires de Pa”. Hierin doet hij verslag doet van een roerige nacht bij hem thuis in de Magnoliastraat in december 1943. De eerste zinnen zetten de toon en geven meteen ook de activiteiten van de auteur aan:

Na een zeer zwaren dag op mijn bureau G.A.B en eene niet minder zware avondzitting; ik hielp n.l. de jongens aan afkeuringen, ausweizen, plaatsen voor onderduiking etc. (alzoo was ’t in de avonduren een aanloop van slachtoffers) kon ik eindelijk uitgeput ter ruste gaan.

Van Genk sr. wordt eerst wakker geschud door enkele Duitsers die aan zijn bed staan nadat ze de voordeur hebben geforceerd, maar ze blijken het adres verkeerd te hebben. Rond drie uur ’s nachts gaat de bel, aan de deur staat een haveloze man die hulp zoekt van ‘Pa van afdeling Buitenland G.A.B.’ Jozef van Genk doet of zijn neus bloedt en zegt dat hij Pa niet is, maar geeft de man wel wat te eten. Opnieuw wordt er gebeld, deze keer door twee personen van de Luchtbeschermingsdienst die hem erop wijzen dat zijn licht nog brandt. Als zij weer weg zijn laat Pa de vluchteling op zijn bank slapen en regelt hij de volgende dag dat de man wordt afgekeurd voor de Arbeidseinsatz. Een paar jaar na de oorlog overlijdt de man aan de TBC waar hij ten tijde van de beschreven avond al aan leed.

Memoires Pa 004

‘Dit was een van mijn onrustige nachten 20 Dec ‘43’

“Les mémoires de Pa” is een tekst die een goed beeld geeft van de leefsituatie van het gezin Van Genk tijdens de Tweede Wereldoorlog en daarover enkele interessante details bevat. Zo blijkt Jozef van Genk met een revolver onder zijn kussen te slapen, woont hij op de tweede verdieping, is hij erop voorbereid snel te moeten vluchten voor de Duitsers en spreekt hij een aantal keren over ‘de kinderen’. Verder staat hij kennelijk bekend als iemand van wie hulp te verwachten is. Ook laat hij bij de bezoekjes van de Duitsers en de Luchtbeschermingsdienst zien dat hij niet bang is uitgevallen en dat hij goed weet wat hij wel en niet moet doen en zeggen. Zijn kinderen blijken van zijn verzetsactiviteiten op de hoogte te zijn en willen hem eventueel helpen te vluchten – in december 1943 waren de jongste dochters twintig (Willy), eenentwintig (Isabella) en drieëntwintig (Agnes) jaar oud. Zoon Willem was zestien, in de tekst wordt hij niet specifiek vermeld. [3]

In juni 1944 werd de verzetsgroep “Voor God en de Koning” van Frans Mol verraden door een onderduiker die eigenlijk werkte voor de Duitse Sicherheitsdienst. Bij een inval in de woning van Mol werden vervalste papieren en stempels gevonden, waarna er een golf van arrestaties in Den Haag volgde. [4] Meer dan dertig personen werden gevangen genomen, onder wie de broers Bouke en Leo Wartna die in de Molenstraat een stempelwinkel hadden. [5] Het is zeer waarschijnlijk dat Jozef van Genk een van de beoogde arrestanten was, hoewel hij dus wist te ontkomen. Het afgrendelen van de stations in Den Haag en Voorburg zal eerder te maken hebben gehad met de omvang van de operatie dan met de specifieke positie van “Pa”. De confrontatie van Willem van Genk met de agenten van de SD – niet: de Gestapo – moet daarmee in juni 1944 hebben plaatsgevonden, toen hij zeventien jaar oud was.


NOTEN

[1] Walda, Koning der stations, p. 35.

[2] Van Berkum e.a., Een getekende wereld, p. 34.

[3] Of “Les Mémoires de Pa” een hoofdstuk is van een langere tekst, is niet bekend. Wel schreef hij later in ieder geval nog een tekst van zo’n tweehonderd pagina’s over een zekere Peerke Franken. (e-mail van Marijke Bijmans aan Jack van der Weide, 3 augustus 2020)

[4] Voor een uitgebreide reconstructie van de gebeurtenissen, cf. Corien Glaudemans, ‘De Documentatiedienst van de Haagse politie in de Tweede Wereldoorlog’, in: Jaarboek Die Haghe (Den Haag 2012), pp. 53-103.

[5] ‘Op nr 41 was de stempelwinkel van de gebroeders Sjoerd, Bouke en Leo Wartna. Ze hadden ook een stempelfabriek in de Oog in ’t Zeilstraat. Tijdens de Tweede Wereldoorlog hielpen de broers het verzet door stempels te maken voor vervalsingen van distributiekaarten en identificatiepapieren. Frans Mol was de baas van hun verzetsgroep, hij werkte voor het Gewestelijk Arbeidsbureau. Frans Mol woonde aan de Stationsweg en had een onderduiker in huis. Later bleek deze Peter Marsman een V-man te zijn, die voor de Sicherheitsdienst werkte. Op 19 juni 1944 werden Frans en Truus Mol en hun 8-jarige zoontje gearresteerd. In hun huis werden stempels gevonden. Een dag later werd de winkel in de Molenstraat overvallen’. (Wikipedia, ‘Molenstraat (Den Haag)’; geraadpleegd op 6 augustus 2020).

Herman (2)

Dit is het tweede deel van een tekst over de stiefbroer van Willem van Genk, Herman van Vlaardingen. Het eerste deel is hier te vinden.

02b - Herman sr, Tiny, Herman jr, Jenny

Links: Herman van Vlaardingen sr. met zijn gezin, ca. 1925. Rechts: Tiny van Vlaardingen, Maria van Vlaardingen-Heesen en Herman van Vlaardingen jr., ca. 1930.

Let op: onderstaande tekst is in 2020 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

Wachtend op bericht van Herman van Vlaardingen III uit Brugge, mogelijk een zoon van de stiefbroer van Willem van Genk, vond ik in het Stadsarchief Rotterdam een huwelijksakte en een gezinskaart waarvan vooral de laatste erg veel nieuwe en relevante informatie bleek te bevatten. [1] Herman van Vlaardingen I en Maria Heesen, beiden ‘wonende alhier, doch binnen de laatste zes maanden te Enschede’, waren op 31 oktober 1917 getrouwd in Rotterdam. Het beroep van de bruidegom was ‘koffiehuisbediende’ volgens de huwelijksakte, ‘kellner’ volgens de gezinskaart. Die vermeldde ook dat Herman Nederlands Hervormd was en Maria Rooms Katholiek, en dat het echtpaar op 16 mei 1918 officieel was vertrokken naar (opnieuw) Enschede.

Helemaal duidelijk waren de verhuizingen tussen Rotterdam en Enschede niet, want al op 10 mei 1918 was in die laatste stad dochter Christina Johanna geboren. Op 14 juni keerde het gezin terug naar Rotterdam, om op 3 februari 1920 weer te vertrekken naar Gouda. Dat verblijf was van korte duur: nog geen vier maanden later, op 3 juni 1920, werd Rotterdam andermaal de woonplaats. Daar werd op 31 augustus 1922 zoon Herman Johan Christiaan geboren. Beide kinderen kregen de geloofsovertuiging van de moeder mee. Een kleine twee jaar voor de geboorte van Herman jr. was bovendien de jongste broer van Herman sr., Jan Willem, bij het gezin ingetrokken. Hij was geboren in 1899, behoorde niet tot een kerkgenootschap en was van beroep kapper.

Het leken geen vette jaren voor het gezin Van Vlaardingen in Rotterdam. De gezinskaart vermeldt zeven adressen in drie jaar, waarbij het voor een deel om ‘inw[onend]’ ging. Bovendien stond op 23 maart 1923 in de Nieuwe Rotterdamsche Courant het volgende bericht: ‘Bij vonnis der Arrondissements-Rechtbank te Rotterdam d.d. 21 maart 1923 is het faillissement van HERMAN JOHAN CHRISTIAAN VAN VLAARDINGEN, kellner […], opgeheven, wegens gebrek aan baten.’ Herman van Vlaardingen I was dus failliet verklaard, maar omdat er bij hem niets te halen viel, werd het faillissement weer opgeheven.

Kelner Herman en kapper Jan vertrokken volgens de gezinskaart op 25 september 1923 naar Amerika – vanuit Rotterdam, aanmonstering op een schip van Holland-Amerika Lijn is derhalve denkbaar. Vrouw en kinderen van Herman kwamen na op 28 mei 1924, inmiddels was er een adres in de stad Kingston in Canada, aan de Canadese kust van Lake Ontario. Jan van Vlaardingen hield het zo’n vijfenzestig jaar vol aan de overkant van de oceaan en overleed pas op 10 maart 1988 in Monterey, Californië. Bij de Amerikaanse volkstelling uit 1940 werden van hem de volgende gegevens opgetekend:

Name                     John Van Vlasrdingen
Age                         40, born abt. 1900
Birthplace             Holland
Home in 1940      2139 North Central Park Avenue
                                Chicago, Illinois
Wife                       Hedy Van Vlasrdingen (35)
Daughter              Ruby Van Vlasrdingen (14)
Daughter              Ruth Van Vlasrdingen (14)
Daughter              Irma Van Vlasrdingen (12) [2]

10b - Herman jr, Jenny

Maria van Vlaardingen-Heesen en Herman van Vlaardingen jr. aan boord van het s.s. Statendam, 1932.

Herman van Vlaardingen I stierf op 26 december 1931 in Genesee Hospital in Rochester, waar hij woonde op het adres 1319 Dewey Avenue. [3] Zijn weduwe keerde in 1932 met haar beide kinderen terug naar Nederland met het s.s. Statendam, een cruiseschip van de Holland-Amerika Lijn. Ze vestigde zich eerst in Renkum [4] en daarna in Den Haag, waar ze in 1934 trouwde met Jozef van Genk. Haar kinderen Christina (Tiny) en Herman waren ongeveer even oud als zijn dochters Jacqueline en Isabella.

WhatsApp Image 2020-07-02 at 19.35.53 001b

Herman van Vlaardingen jr., 1928

De verbintenis tussen Jozef en Maria was geen gelukkige. [5] Begin jaren veertig, en misschien al eerder, waren de twee officieel nog getrouwd maar leefden zij gescheiden. Maria was teruggegaan naar Enschede, de stad waar ze ook met haar eerste man enige tijd had gewoond. Dochter Tiny was daar in 1939 gehuwd met Piet (Pieter Albertus) Bos maar overleed eind 1943 aan de verwondingen die ze opliep bij het bombardement op Enschede op 10 oktober 1943. [6] Twee andere slachtoffers van dat bombardement waren Arend Jan Wargerink en Hermina Wargerink-Reef. [7] Hun dochter Enna zou in oktober 1950 op 28-jarige leeftijd trouwen met de even oude Herman van Vlaardingen jr. [8]

Een week nadat ik een brief had gestuurd aan Herman van Vlaardingen uit Brugge, kreeg ik een reactie: hij was inderdaad de zoon van Herman van Vlaardingen II en Enna Wargerink! Tijdens enkele telefoongesprekken vertelde hij onder meer dat zijn grootvader Herman van Vlaardingen I in Rochester was overleden als gevolg van een auto-ongeval; dat zijn grootmoeder Maria Heesen (roepnaam: Jenny) in 1950 na een lang ziekbed was gestorven aan kanker; en dat zijn vader was overleden in 1987. Een paar dagen later mailde hij mij een dossier met genealogische gegevens, waaruit onder meer bleek dat de ouders van Herman van Vlaardingen I in 1914 met hun nog thuiswonende kinderen vanuit Zwolle naar Enschede waren verhuisd. Verder ging het met name om voorouders binnen de Van Vlaardingen-tak. Maria Heesen werd uiteraard wel genoemd, maar van Jozef van Genk geen spoor. Herman III had van zijn vader ook nooit iets gehoord over diens Haagse jaren.

055 Herman van Vlaardingen II

Herman van Vlaardingen jr. en Enna Wargerink bij hun huwelijk in 1950.

Hier eindigde de zoektocht voorlopig. Opmerkelijk bleef dat kennelijk zowel in de familie van Jozef van Genk als in die van Maria Heesen het huwelijk tussen beiden diep was weggestopt. Bij het overlijden van Jozef van Genk stond op diens gedachtenisprentje vermeld: ‘weduwnaar van Leonarda Pennekamp, eerder weduwnaar van Maria M. Hoogstraten’. Zijn tweede echtgenote werd niet genoemd. Dat Willem van Genk enkele jaren een oudere stiefbroer had gehad die, volgens Tiny van den Heuvel-van Genk, hem in bescherming nam en die op hem gesteld was – daarvan was nauwelijks meer een spoor te vinden. Maar Herman Johan Christiaan van Vlaardingen jr. (1922-1987) bleek wel degelijk te hebben bestaan.

Met veel dank aan Jan Vellekoop en Herman van Vlaardingen.


NOTEN

[1] Cf. hier en hier (geraadpleegd op 13 juni 2020).

[2] ‘John Van Vlasrdingen in the 1940 Census’ (geraadpleegd op 13 juni 2020).

[3] Informatie ontleend aan het overlijdensbericht van Herman van Vlaardingen in de krant The Democrat and Chronicle, 28 december 1931. Op 13 januari 1932 stond er een kleine overlijdensadvertentie in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, ondertekend door zijn moeder.

[4] ‘Bevolking – Gemeente Renkum – Gevestigd’, in: Arnhemsche Courant, 28 oktober 1932.

[5] Een kleindochter van Jozef van Genk liet weten dat haar moeder diens tweede huwelijk zelfs nooit had genoemd en dat ze er pas achter kwam dat er een tweede en een derde huwelijk geweest waren toen ze zich in haar stamboom was gaan verdiepen. Ook twee andere kleinkinderen hadden van hun respectieve moeders nooit iets over Maria Heesen gehoord.

[6] ‘Droeve plechtigheid’, in: Twentsch Nieuwsblad, 30 december 1943. Drie dagen eerder stond in dezelfde krant een overlijdensadvertentie voor Christina Johanna Bos-van Vlaardingen namens ‘MOEDER, HERMAN en JO’. Wie Jo is, heb ik niet kunnen achterhalen.

[7] ‘Inwoners van Enschede, omgekomen bij bombardementen’ (geraadpleegd 15 juni 2020).

[8] ‘Burgerlijke stand – Enschede – Gehuwd’, in: Tubantia, 26 oktober 1950.

Herman

Let op: onderstaande tekst is in 2020 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

De reeks teksten over de woning van Willem van Genk wordt tijdelijk onderbroken voor een tweeluik over zijn al dan niet vermeende stiefbroer.

Graf Maria Anna Heesen

Het graf van Maria Heesen in Enschede. Foto: Jan Vellekoop

Jozef van Genk, de vader van Willem van Genk, trouwde drie keer. Zijn eerste huwelijk, met Maria Hoogstraten, duurde bijna twintig jaar: van 1913 tot het overlijden van zijn echtgenote in 1932. Jozef trouwde in 1934 voor een tweede maal, met Maria Anna Heesen, weduwe van Herman Johan Christiaan van Vlaardingen. Opnieuw kwam het huwelijk van Jozef pas ten einde door het overlijden van zijn echtgenote in 1951, al leefden de twee al sinds het begin van de jaren veertig gescheiden. Het huwelijk had daarmee formeel zo’n zeventien jaar geduurd. In vergelijking daarmee was het derde huwelijk, met Leonarda Pennekamp van 1952 tot 1954, van korte duur. Weer was het zijn echtgenote die overleed. Jozef van Genk stierf zelf in 1958, op zeventigjarige leeftijd.

Alle kinderen van Jozef van Genk werden geboren tijdens zijn eerste huwelijk. Zijn oudste dochter Tiny vertelde in het midden van de jaren negentig tegen Dick Walda dat de tweede echtgenote van haar vader een Amerikaanse was die kinderen meenam uit een vorig huwelijk. [1] Zoals ik al eerder opmerkte, was Maria Heesen geen Amerikaanse maar kwam ze uit Huisseling en Neerloon. Wel bleek haar eerste man in 1931 overleden te zijn in Rochester, een stad aan de Amerikaanse kant van Lake Ontario. Ook het door Tiny gebruikte meervoud ‘kinderen’ leek onjuist: op verschillende genealogische sites was alleen een dochter te vinden, Christina Johanna, geboren in 1918.

Een paar jaar geleden kreeg ik een e-mail van Ans van Berkum:

Over die tweede vrouw van vader Jozef van Genk gesproken, Tiny van den Heuvel (oudste zus) vertelde (bandopname 1998) dat deze twee kinderen had, een jongen en een meisje, die bij Den Haag op kostschool zaten. Deze zouden aan het eind van de oorlog omgekomen zijn bij een bombardement. Willem zou erg gesteld zijn geweest op die jongen en door zijn dood een flinke schok hebben gekregen, misschien een trigger voor de geestelijke toestand waarin hij zich is gaan bevinden. [2]

Mijn antwoord toen:

Ik zie maar één kind, Christina Johanna van Vlaardingen, geboren 1918 in Enschede, overleden 27 december 1943 in Enschede. Geen broer, geen Haags bombardement als doodsoorzaak en al volwassen tijdens WWII. Wel is Herman Johan Christiaan van Vlaardingen in 1931 overleden in Rochester, Tiny zou ooit gezegd hebben dat hij een Amerikaan was – nee dus, maar wel een Nederlander (uit Zwolle) die kennelijk op enig moment naar Amerika is vertrokken. [3]

Er waren derhalve twee interviews met Tiny geweest waarin ze het over de kinderen uit het eerste huwelijk van Maria Heesen had. Het door Van Berkum genoemde interview bleek op internet te vinden te zijn, zodat kon worden nagegaan wat precies de bewoordingen van Tiny waren:

… toen mijn vader voor de tweede keer trouwde, daar was een jongen … en een meisje kwam er dan nog bij. En die jongen die was heel erg gesteld op Wim, die was ouder … en die zag in Wim … het zwakke broertje, en dan zei-die tegen de andere jongens: denk d’r om … anders breken jullie z’n arm, of zoiets … die was er zuinig op, maar … voorzichtig … maar die zijn omgekomen in de Tweede Wereldoorlog, die jongen, en ook dat meisje … met die atoomgeschiedenis. En die jongen die was bij de Broeders van Sint Jan in Rijswijk, op een internaat … en ik zie nog die voltreffer, ik zat bij het ministerie van Marine en ik zie nog dat ding gaan, en dan hoorde ik op de … bij de Broeders van Sint Jan … was een Herman … maar ’t was een hele aardige jongen, ja … en dat was heel erg … [4]

Wat was er in dit verhaal wel en niet juist? De naam ‘Herman’ zou kunnen kloppen, dat was ook de voornaam van de vader van Willem van Genks stiefbroer. De dochter was bovendien inderdaad overleden tijdens de Tweede Wereldoorlog, weliswaar niet in Den Haag maar Tiny zegt ook niet dat dat eveneens tijdens het door haar genoemde bombardement was. Ook bestaat er een religieuze organisatie genaamd ‘Broeders van Sint Jan’, al zaten die niet in Rijswijk maar onder meer in Den Haag zelf. Daarbij kon ik geen internaat vinden dat bij die organisatie hoorde. Bij een bombardement op Den Haag gaan de gedachten bovendien al gauw uit naar het bombardement op de wijk Bezuidenhout op 3 maart 1945, maar dat is geen Rijswijk en er was ook niets te vinden over een internaat dat geraakt was.

Na wat spelen met zoektermen vond ik de gebeurtenis waar Tiny op doelde:

In de middag van 27 oktober 1944 werd in het Rijswijkse bos een raket afgevuurd, die meteen na de start neer viel op het ‘Huis van de Kruisvaarders van St. Jan’, een R.K. jongensinternaat aan de Vredenburchweg. Zeven jongens, vijf broeders en twee arbeiders kwamen om het leven. Het hoofdgebouw werd geheel vernield. [5]

Geen Broeders van Sint Jan, maar Kruisvaarders van Sint Jan! Een andere bron was wat gedetailleerder over het gebeuren en vermeldde bovendien een gedenkplaat in de St. Bonifatiuskerk in Rijswijk, ook aan de Van Vredenbughweg:

Op het terrein waar in de 13e eeuw het kasteel Steenvoorde stond, werd in 1922 een katholiek jongensinternaat van de Kruisvaarders van Sint-Jan gevestigd. Het internaat werd in 1944 vernietigd bij de mislukte lancering van een Duitse V2 raket. Er kwamen vijf broeders, zeven jongens en twee bezoekers om het leven. In het torenportaal van de St. Bonifatiuskerk herinnert een gedenkplaquette aan dit ongeluk. [6]

De gedenkplaat zou de namen van de slachtoffers vermelden, mogelijk inclusief die van Herman van Vlaardingen. Van Genk-verzamelaar Jan Vellekoop was onmiddellijk bereid in Rijswijk een kijkje te gaan nemen.

Knipsel

De gedenkplaat in de St. Bonifatiuskerk in Rijswijk. Foto’s: Jan Vellekoop

Helaas leek geen van de namen de gezochte stiefbroer te betreffen. Vellekoop vond echter wel enkele krantenberichten die erop leken te wijzen dat er in ieder geval een familielid met een vergelijkbare naam bestond. Op 26 oktober 1950 maakte dagblad Tubantia melding van een huwelijk in Enschede tussen H.J.C. van Vlaanderen en E. Wargerink, beiden 28 jaar oud. Dit leken dezelfde personen te zijn die genoemd werden in de overlijdensadvertentie in Tubantia voor ‘onze innig geliefde Moeder, Zuster en Tante’ Maria Heesen op 18 juni 1951: H.C.J. van Vlaardingen en E. van Vlaaardingen-Wargerink. Bovendien was in een andere overlijdensadvertentie op 28 januari 1971, opnieuw in Tubantia, sprake van een gezin dat in Brugge woonde en bestond uit E. van Vlaardingen-Wargerink, H. van Vlaardingen, Herman en Ineke. Vellekoop had ten slotte ook opgezocht dat in het telefoonboek van Brugge nog steeds een Herman Van Vlaardingen werd vermeld, die ik onmiddellijk aanschreef.

19510618 Tubantia

De overlijdensadvertentie voor Maria Heesen in Tubantia, 18 juni 1951

Kijken we nogmaals naar de tekst uit het interview met Tiny, dan zegt ze feitelijk niet dat de zoon van Maria Heesen bij het voorval met de neergestorte V2 in Rijswijk omkwam. Het kan een associatie zijn geweest: hij zat ooit op het internaat in Rijswijk dat later, in 1944, werd getroffen door een V2. Daarbij zegt ze dat ‘Herman’ ouder was dan haar broer Wim, maar dat kan bijna niet als hij in 1944 nog op een internaat verbleef. En waarom zou een zoon van een broer van Herman van Vlaardingen sr. – die inderdaad een aantal broers had – de initialen H.C.J. (of H.J.C.) hebben? Zou degene die wordt genoemd in Tubantia misschien toch Herman van Vlaardingen jr. zijn en dácht Tiny alleen maar dat hij was overleden?

Een ander punt was dochter Christina Johanna. In een gezin werd de oudste zoon meestal vernoemd naar de vader van de vader, de oudste dochter naar de moeder van de moeder. In het geval van het gezin Herman van Vlaardingen en Maria Heesen heette de vader van de vader Johannes, de moeder van de vader Christina. Dochter Christina Johanna werd dus naar beide ouders van haar vader vernoemd. Bovendien werd het huwelijk van haar ouders gesloten op 31 oktober 1917 en werd zij in 1918 geboren – een exacte datum was niet te vinden, ook niet op haar overlijdensakte. Het zou daarom kunnen dat Maria Heesen ten tijde haar huwelijk al zwanger was, waarbij de naamgeving een poging was om de vader mild te stemmen.

(wordt vervolgd)


NOTEN

[1] Walda, Koning der stations, pp. 31-32.

[2] E-mail van Ans van Berkum aan Jack van der Weide, 17 januari 2018.

[3] E-mail van Jack van der Weide aan Ans van Berkum, 17 januari 2018.

[4] Het interview is hier te vinden, onder het kopje ‘Willem het begin en gevolg’. Het bewuste fragment begint op 02:37 (geraadpleegd op 7 juni 2020).

[5] ‘V2-Raketten leken niet te verslaan’ (geraadpleegd op 7 juni 2020).

[6] ‘Rijswijk, Van Vredenburchweg / Prinses Beatrixlaan – Kapel Kruisvaarders van Sint Jan’ (geraadpleegd op 7 juni 2020).

Ratelband

Busstation

Interieur appartement Willem van Genk met installatie Busstation Arnhem, ca. 1995 (foto: Stichting Collectie De Stadshof)

Let op: onderstaande tekst is in 2020 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

Een trolleybus is een door elektromotoren aangedreven bus die van spanning voorzien wordt met behulp van een tweedraads bovenleiding, aldus Wikipedia. De eerste trolleybussen in Nederland reden in Groningen, waar in 1927 een proef met het vervoermiddel werd gestart. Pas in 1949 volgde Arnhem als tweede stad, in 1952 kwam daar Nijmegen bij. De laatste trolleybus in Groningen reed in 1965, Nijmegen stopte de exploitatie in 1969. Vanaf dat moment waren alleen in Arnhem nog trolleybussen in gebruik, wat tot op heden zo is gebleven. In Vlaanderen reed de trolleybus vóór de Tweede Wereldoorlog in Antwerpen (vanaf 1929), Luik (vanaf 1930) en, minimaal, in Brussel (vanaf 1939).  ‘En dan de trein – dat herinner ik me uit mijn jeugd – overstappen op de tram. Of de trolleybus. Dat was ook fijn’, aldus Willem van Genk in 1996. [1]

De trolleybussen van Van Genk uit de jaren tachtig zijn ontegenzeggelijk Arnhems. Als om dit te benadrukken zijn vaak langs de dakranden prominent reclames aangebracht van twee oer-Arnhemse zaken, cafetaria Ratelband Hap-Hoek (meestal aan de linkerkant = trottoirkant van de bus) en, in iets mindere mate, Pattisérie-Bonbonnerie Léon (meestal aan de rechterkant = straatkant). Frans Ratelband had al voor de oorlog een bakkerij in de Arnhemse Nieuwstraat. Daaruit ontwikkelde zich in 1949 ook een lunchroom, waarna zoon Emile in 1978 een cafetaria opende in de Roggestraat, de Hap-Hoek (of Haphoek), die nog steeds bestaat. [2] Het logo van Ratelband, dat ook door Van Genk op zijn trolleybussen werd gebruikt, is een gele snee brood met een korenaar – een verwijzing naar de oorspronkelijke bakkerij. [3]

Naast Ratelband en Léon zijn er vele ander merknamen en logo’s die de bussen soms bijna lijken te overwoekeren. Specifiek voor Arnhem zijn onder meer, naast de al genoemde reclames, ‘Arnhemse koerier’, ‘Wegeling Papiertechniek bv Arnhem’, ‘Banketbakkerij Landman’ en de slogan ‘Arnhem trolleystad’. Meer algemeen komen opvallend veel reclames voor snoep, kauwgum, koek en frisdrank voor: Buys, Coca-Cola, Daim, Droste, Hero, Katja, Liga, Maltesers, Pepsi, Red Band, Sportlife, Stimorol, Stophoest, Toblerone, Topdrop, Verkade, Wrigley’s, Wybert etc. Ook andere voedingswaren hebben meestal een fastfood of snel-klaar component: Croky, Iglo, Knorr, La Vache Qui Rit, Maggi, McDonald’s, Wasa. Gelukkig wordt ook de tandpasta (Aquafresh, Macleans, Prodent) niet vergeten. Daarnaast zijn er onder meer winkelketens (Albert Heijn, C&A, Jamin, Vroom & Dreesman) en sigarettenmerken (Marlboro, Pall Mall, Peter Stuyvesant, Turmac), en lijken ook Van Genks eigen interesses en bezigheden een rol te spelen: doe-het-zelf en verf (Bison-Kit, Flexa, Histor), modeltreinen (Märklin, Pico) en speelgoed (Cavalinno Giocattoli).

De losse trolleybussen zijn verder uitgewerkt dan de meeste exemplaren die deel uitmaken van de installatie Busstation Arnhem. Ook onderling zijn er significante verschillen in de mate van detaillering. Zo heeft Van Genk in sommige gevallen minutieus het technische en mechanische gedeelte aan de boven- en onderkant van een bus weergegeven met behulp van zaken als stukken pvc-buis, metalen beugels, plastic fluitjes, tie-wraps, lipjes van frisdrank- of bierblikjes, stukken van rubberen snelbinders, lege strips van kauwgom en aspirine, plastic ringen van klappertjes voor een klappertjespistool, pennen en stiften. Aan het binnenwerk is incidenteel eveneens aandacht besteed, waarbij opengewerkte deuren vaak een indicatie zijn. Met enige moeite zijn in die gevallen stoeltjes met passagiers en soms ook een buschauffeur te onderscheiden. [4] Een praktisch probleem bij een dergelijke inventarisatie is dat de bussen in de loop der jaren verspreid zijn geraakt over de hele wereld. Zelfs in het geval van gedetailleerde foto’s is het vaak niet mogelijk details aan de onder- of binnenkant van de bussen te bestuderen.

De vraag naar het verband tussen de installatie Busstation Arnhem en de losse trolleybussen, tussen de grote en de kleinere assemblages, is niet eenvoudig te beantwoorden. Ans van Berkum ziet alles als een geheel:

[…] trolleybussen, […] die naar mijn mening een onderdeel vormen van de grote installatie Trolleybusstation Arnhem, die in zijn flat aan de Harmelenstraat in Den Haag in de woonkamer was opgesteld. Ook al zijn veel bussen daarvan losgemaakt en als enkelvoudige stukken verkocht en verspreid, ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat ze tot dat grote, finale werk behoren dat daar stond; die unieke wereld waarin Van Genk uiteindelijk de scepter moet hebben gezwaaid als conducteur van de trolleybussen. [5]

Caroline Satink, co-auteur met Van Berkum van de monografie uit 1998, deelt deze mening: ‘Ans en ik hebben het idee dat de losse trolleybussen bij dit busstation horen. Dat het geheel nog niet af is. Misschien moet er uiteindelijk een heel netwerk van bussen met leidingen door zijn huis lopen.’ [6] Nico van der Endt spreekt eveneens in 1998 over ‘een gigantisch emplacement’ en ‘een masterplan waarin hij als superbaas van de bussen ze kon laten vertrekken op zijn moment’, waarbij hij het echter uitsluitend over de installatie lijkt te hebben. [7] Later zal hij over de trolleybussen in het algemeen vaststellen dat slechts de helft ervan ‘af’ is en daarmee wat hem betreft de moeite waard. [8] Toen het appartement van Van Genk in 1998 werd ontruimd, werd ook Busstation Arnhem ontmanteld. Van januari 2016 tot september 2019 was een versie van de installatie te zien in museum Het Dolhuys in Haarlem. Een vergelijking met de opstelling in het appartement van Van Genk maakte duidelijk dat het daarbij niet om een reconstructie maar om een interpretatie ging. [9]

Opvallend binnen de reclames die te zien zijn op de trolleybussen is het tabaksmerk Turmac, als enige een niet-contemporain product. Het merk ontstond rond 1920, de naam is een afgekorte samentrekking van Turkije en Macedonië, de landen waar de tabak vandaan kwam. De verkoop van Turmac-sigaretten liep in de jaren vijftig terug en de productie (in Zevenaar, niet ver van Arnhem) stopte in 1960. Er zullen daarom geen Turmacreclames te zien zijn geweest op de trolleybussen die Van Genk in Arnhem kan hebben gezien vanaf 1960, en hooguit sporadisch in de jaren vijftig. Nadere beschouwing leert dat het inderdaad geen trolleybussen zijn waarop deze Turmacreclame is aangebracht. Er zijn minimaal drie assemblages waarop het sigarettenmerk prominent te zien is, en steeds gaat het om trams – herkenbaar aan de schaar- dan wel sleepbeugel in plaats van trolleystangen.

Trolley SWvG 01a (Velp–Oosterbeek Trolley) (tram)

Zonder titel (tram) | ca. 1985-1995 | gemengde techniek | 25,5 x 58,5 x 13,5 cm | Stichting Willem van Genk, Haarlem | foto: Guido Suykens, Gent

De duidelijkste tram is, ironisch genoeg, het werk dat in de kleine catalogus bij de Amerikaanse tentoonstelling over Van Genk uit 2014 stond aangeduid als Velp – Oosterbeek Trolley. [10] Het gaat inderdaad om lijn 1 Velp – Oosterbeek, maar de assemblage stelt zonder enige twijfel een tram voor, geen trolleybus. Interessant is een opmerkelijke overeenkomst met een gedetailleerd weergegeven tram op het Velperplein in een vroege tekening. In beide gevallen gaat het om lijn 1 en om een voertuig van hetzelfde type en dezelfde kleur. Beide trams hebben een reclame voor Turmac langs de dakrand en aan de voorkant een bordje met de tekst 1 manswagen. Ook een tram met een Turmac-reclame uit een andere vroege tekening, bij het Dudok-gebouw op het Willemsplein, kent een equivalent in een assemblage uit de jaren tachtig. Meer in het algemeen is te stellen dat een Turmac-reclame bij Van Genk zonder uitzondering een indicatie is van een situatie uit het verleden, vaak van vóór het einde van de Tweede Wereldoorlog. In Arnhem is een dergelijke scheidslijn zichtbaar in het openbaar vervoer, met enerzijds de tram (tot september 1944) en anderzijds de trolleybus (vanaf september 1949).


NOTEN

[1] Dick Walda, Koning der stations, p. 21.

[2] Begin 2020 vierde Rolls Ratelband, die in 2015 de bedrijfsvoering van de cafetaria in de Roggestraat had overgenomen van zijn vader Emile, het 70-jarig bestaan van de Haphoek. Daarbij deelde hij niet alleen gratis frites uit: ‘Om de verjaardag nog wat sterker te markeren, tracht Rolls Ratelband een werk van Nederlands bekendste outsider-kunstenaar Willem van Genk op de kop te tikken. Hij maakte tijdens zijn leven, dat in 2005 eindigde, modellen van trolleybussen uit restafval.’ (John Bruinsma, “Gratis frites in Arnhem: Ratelband viert 70e verjaardag”, in: De Gelderlander, 10 januari 2020).

[3] Ans van Berkum: ‘Van Ratelband Haphoek, een zaak die lange tijd gevestigd is op het stationsplein in Arnhem, schijnt hij alle afval te verzamelen om zijn busconstructies mee te versieren. Stukjes van de papieren zakken met het embleem van een boterham met een korenaar in het midden zie je telkens weer opduiken aan de dakranden.’ (“Een vogel boven de stad”, p. 87)

[4] Bij een bus in de verzameling van de Collection d’Art Brut in Lausanne is (een uitgeknipte afbeelding van) Kapitein Iglo tot buschauffeur gepromoveerd.

[5] Ans van Berkum, “Een vogel boven de stad”, p. 58.

[6] Yvonne Beelen, “Wapens tegen het gespuis. Willem van Genk in museum De Stadshof”, in: Witte wolken 3 (1998), nr. 17, pp. 14-19 (aldaar p. 18).

[7] Helena van den Enden, “De vrienden van Willem van Genk”, p. 7.

[8] Mededeling van Nico van der Endt aan Jack van der Weide, 20 september 2014.

[9] Volgens Nico van der Endt was de omvang van de installatie in Het Dolhuys ongeveer een verdubbeling van de oorspronkelijke omvang in het appartement (e-mail aan Jack van der Weide, 14 februari 2020). De opstelling van Het Dolhuys werd min of meer overgenomen in de tentoonstelling Woest.

[10] Willem van Genk: Mind Traffic, catalogusnummer 13.

Arnhem

Arnhem 2019 01 (800x323)

Arnhem | ca. 1955 | gemengde techniek op papier | 25,8 x 66,8 cm | particuliere collectie | foto: Galerie Hamer

Let op: onderstaande tekst is in 2020 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

Willem van Genk woonde vrijwel zijn hele leven in Den Haag, maar had een opvallende belangstelling voor Arnhem. De Gelderse hoofdstad figureerde al regelmatig in een aantal van de oudste tekeningen die we van hem kennen, met vaak een apart soort nostalgie: er marcheren soldaten op straat, er is een boekenstalletje met het opschrift ‘N.S.D.A.P.’ en soms rijden er zelfs tanks. Twee andere tekeningen hebben het gezamenlijke onderschrift ‘stadsgezichten van Arnhem in 1933 (vóór de verwoesting der binnenstad)’, maar er is ook een schets in zwart-wit, zonder oorlogsverwijzingen maar met bijschriften als ‘Arnhem Velperplein’, ‘de mooiste stad van Nederland’, ‘gezien vanuit ’t raam van Vroom & Dreesman’. De overeenkomst tussen alle tekeningen is dat steeds bussen of trams in het straatbeeld te zien zijn, geheel in lijn met Van Genks fascinatie met vervoersmiddelen.

Toen Van Genk zich in de jaren vijftig ging toeleggen op het tekenen van grote stadspanorama’s, koos hij naast Frankfurt, Moskou, Berlijn en Amsterdam ook voor Arnhem. Bij de expositie in Hilversum in 1964 kreeg Arnhem in de catalogus een vraagprijs van 4.000 gulden en de maten 68 x 45 cm. Hierna was de tekening in oktober 1964 te zien bij galerie Schmela in Düsseldorf, waar evenmin een verkoop werd gerealiseerd en waar de vraagprijs rond de DM 2.000 zal hebben gelegen. In 1976 was het werk te zien tijdens een expositie bij galerie De Ark in Boxtel en werd het ook afgebeeld in de bijbehorende catalogus, nog steeds met de maten 68 x 45 cm. Het moest dit keer tussen de 2.000 en 3.000 gulden opbrengen maar vond opnieuw geen koper. De laatste keer dat Arnhem aan het publiek werd getoond was tijdens de tentoonstelling Vijf x vijf – naïeve kunst in het kasteel van Rhoon, van 15 december 1989 tot 29 januari 1990 in Rhoon. Onder catalogusnummer 6 kreeg het de maten 41,5 x 67,5 cm.

Na de tentoonstelling in Rhoon verdween Arnhem zicht. Naar later bleek had Van Genk de tekening waarschijnlijk zelf mee naar huis genomen, zonder medeweten van zijn galeriehouder Nico van der Endt. Hij schonk het werk aan zijn zuster Jacqueline, die het op haar beurt in de tweede helft van de jaren negentig aan Dick Walda gaf: ‘Moet jij een stukkie van Wim hebben in ruil voor het benzinegeld dat je toe komt? Ik vind het drie keer niks, want d’r zit geen kleur of wat dan ook in. Oost-Indische inkt en zo drukdruk. Het is pas een schilderij als er kleur in zit. Het ligt onder mijn bed dat rolletje. Het gaat over Arnhem, daar was hij vaak met vader geweest.’ [1] Ook Walda gaf het werk weer weg, aan regisseur Jan Keja met wie hij de televisiedocumentaire Ver van huis (2001) over Van Genk had gemaakt. Uiteindelijk verzocht Keja in juli 2019 Nico van der Endt om het werk namens hem en Walda te verkopen.

Arnhem 1976 01

Arnhem (catalogus De Ark 1976, p. 15)

Op de afbeelding in de catalogus bij de tentoonstelling in galerie De Ark uit 1976 is te zien dat Arnhem de kijker een zuidwaartse blik geeft op het centrum van de stad. Gekeken wordt vanaf het spoorwegviaduct over de Zijpendaalseweg, de zogeheten Zijpendaalse of Zijpse poort, die zich bevindt op het baanvak tussen de stations Arnhem Centraal en Arnhem Velperpoort. Onder in beeld zien we een stukje treinrails, de stenen balustrade van het viaduct en daarachter de stad, met prominent op de voorgrond het Vestagebouw van architect Willem Diehl. Ernaast is het Willemsplein afgebeeld met een krioelende massa trolleybussen, mensen en auto’s. Links staat de in 1959 gesloopte HBS met ernaast een leeg perceel waar het in 1944 gebombardeerde café-restaurant Royal stond. Aan de rechterrand van het beeld staat het gebouw voor verzekeringsmaatschappij De Nederlanden van 1845 van architect Willem Dudok.

Achter het Willemsplein zijn onder meer van rechts naar links de rivier de Rijn, de Koepelkerk, de gebombardeerde Eusebiuskerk, de twee torens van de Walburgiskerk en de John Frostbrug te onderscheiden. Achter het Vestagebouw van Diehl loopt de Jansbuitensingel tot aan het Velperplein, waaraan concertgebouw Musis Sacrum en de Sint-Martinuskerk zijn gelegen. Voor en naast het Vestagebouw staan enkele bomen en struiken, waarvan er een over de linkerzijkant van de tekening loopt. Helemaal rechts op de afbeelding is de Kleine Eusebiuskerk aan het Nieuwe Plein te zien, die in 1990 werd afgebroken.

Op de zijkant van het Vestagebouw is het opschrift N.V. BETUWSCHE BANK te lezen met links daarboven HET LEVEN OND 1918 VERZEKER ARNHEM en meer naar onderen GEVESTIGD TE TIEL BIJKANTOREN [V]OOR GEHEEL DE BETUWE. Op het Willemsplein staat een aantal stalletjes met aan de zijkant een spandoek met de tekst DE BOEKENWEEK en DER BÜCHERWOCHE. Op de zijkant van het Nederlanden-gebouw van Dudok staat de tekst DE NEDERLANDEN 1845 en ernaast, in spiegelschrift, NEDERL. Meer naar voren, in de rechterbenedenhoek van de afbeelding, staat op een gebouw tweemaal het woord RANZOWBANK. Achter het Nederlanden-gebouw zijn reclames te zien voor HOPPE, GROLSCH PILSNER en DE GRAAFSCHAPBODE. Aan de zuidzijde van de Jansbuitensingel staan de firmanamen SIPMANN, KRUISKAMP, KLUGKIST, VROEMEN en BLIKMANN. Achter de Sint-Martinuskerk staat op een gebouw SPORTFONDSENBAD.

Arnhem was tijdens de Tweede Wereldoorlog zwaar getroffen door branden, bombardementen en beschietingen, waarbij in september 1944 de tramremise, een aantal tramstellen en een groot deel van de bovenleidingen werden verwoest. Na de oorlog besloot de gemeenteraad om voor het openbaar vervoer over te gaan op trolleybussen, hetgeen vanaf september 1949 gebeurde. ‘Na het einde van de oorlog vond een reconstructie plaats van de verwoeste binnenstad van Arnhem. Het Willemsplein kreeg voor het verkeer een circuitvorm, waardoor men voorlopig geen stoplichten hoefde te plaatsen. De tramhaltes op het middengedeelte werden vervangen door trolleyhaltes, met drie perrons, aan de zuidkant van het plein. Tussen de trolleyhaltes en het trottoir was ruimte vrijgehouden voor het autoverkeer richting de nieuwe Looierstraat en het Velperplein. Het middengedeelte werd een grasveld met een enkele boom. Om het grasveld kwam een twaalf meter brede weg. […] De Zijpse Poort werd opnieuw verbreed […].’ [2]

Willemsplein 1954

Het Willemsplein in Arnhem, 1954

De weergave van Van Genk is in zoverre correct dat vanaf het viaduct ook nu nog het Vestagebouw, het Willemsplein en een deel van het stadscentrum te zien zijn. Wel heeft hij het viaduct veel hoger geplaatst dan in werkelijkheid het geval is, waardoor er een vogelvluchtperspectief over de stad ontstaat dat vanaf dat punt niet bestaat. In de bewerkte versie van de tekening is een strook ter grootte van ongeveer zestien centimeter van de onderkant afgeknipt, waardoor de treinrails en de balustrade zijn verdwenen. Alleen helemaal linksonder is nog een klein restant te overgebleven. De randen van het werk lijken aan de boven- en rechterkant in originele staat, terwijl de onder- en linkerkant opvallend recht zijn. Een vergelijking van de huidige versie met de afbeelding in de catalogus van De Ark, in combinatie met de huidige maten ten opzichte van die in de catalogus van Rhoon, leert dat ook links een strook van minimaal enkele millimeters ontbreekt.

De ondergrond van Arnhem bestaat, zoals bij de meeste stadspanorama’s van Van Genk uit de jaren vijftig, uit een aantal aan elkaar geplakte vellen papier. Voor de Hilversumse expositie uit 1964 werden de tekeningen op linnen geplakt. [3] Ongeveer in het midden van de tekening loopt een verticale scheidslijn die met name boven de horizon duidelijk waar te nemen is. Op enkele plaatsen zijn langs deze lijn kleine openingen in het papier ontstaan, waardoorheen het linnen zichtbaar is. Ongeveer een centimeter onder de horizon kruist deze verticale lijn een horizontale, zodat er minimaal vier stukken papier lijken te zijn gebruikt. De afbeelding is hoofdzakelijk uitgevoerd in Oost-Indische inkt. Incidenteel zijn (delen van) daken en teksten licht aangezet met blauw of rood kleurpotlood. Omdat het papier niet houtvrij is, is in de loop der jaren door lichtinval zuurvorming opgetreden.


NOTEN

[1] Dick Walda, Koning der Stations (tweede druk), p. 34.

[2] Arneym, “Willemsplein geschiedenis – Verwoesting en opbouw, 1944-heden” (geraadpleegd 10 augustus 2019).

[3] ‘De heer De Hartog, die veel moeite heeft gehad met opplakken van de tekeningen op linnen, het inlijsten enz. […]’ (Bibeb, “Ik ben een grijs stuk pakpapier”, p. 122).

Keulen (2)

Dit is het tweede deel van een tekst die gebaseerd is op een analyse die ik in 2015 schreef voor Stichting Collectie De Stadshof van de tekening Keulen van Willem van Genk. Het eerste deel is hier te vinden.

Köln internet 016

Keulen in 1945 (prentbriefkaart)

Let op: onderstaande tekst is in 2020 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

In publicaties rond de Hilversums tentoonstelling uit 1964 werd vermeld dat Willem van Genk een aantal van de door hem getekende steden niet uit eigen waarneming kende, maar dat hij zich voor het maken van een tekening uitvoerig inlas en documenteerde. Joop Beljon beschreef dit in zijn catalogustekst:

Bij die wie het werk van van Genk voor het eerst ziet, rijst de vraag: heeft-ie dat van prentbriefkaarten, is-ie er zelf geweest; is het pure fantasie. Ik voor mij geloof dat het alles bij elkaar is en dan met nóg wat. Van Genk tekent geen briefkaarten na. Hij bestudeert kaarten en panorama’s van de steden, die hij schildert. Hij leest er boeken over. Hij verzamelt over zijn onderwerp tienduizende gegevens. Sommige ervan tekent hij trouwhartig op aan de achterkant van zijn conterfeitsels. Zoveel inwoners, zoveel katholieken, zoveel protestanten, zoveel joden, zoveel kilometer rails, de voornaamste gebouwen etc. etc. Zijn parate kennis voor zulke steden is enorm. [1]

In de reportage die Brandpunt over hem maakte, gaf Van Genk ook zelf kort aan wat zijn werkwijze was. Toen het ging over steden waar hij nooit was geweest, vroeg de interviewer hem: ‘En hoe weet u nou zo precies alles te liggen?’ Van Genk: ‘Ja, dat had eh … daar heb ik veel over gelezen van tijdschriften, en Baedekers, oude Baedekers.’ Het woord “Baedekers” viel ook in het interview met Bibeb: ‘Hij […] bestudeert (dit is de basis van zijn steden) plattegronden, baedekers, beschrijvingen van landen, enz. Deze gegevens vult hij aan met het gefantaseerde.’ [2]

De reisgidsen van de Duitse firma Baedeker, met hun illustraties en gedetailleerde plattegronden, moeten voor Van Genk bij uitstek bruikbaar zijn geweest bij het voorbereiden van zijn tekeningen. De relatieve nadruk op hotels in Keulen I kan ook worden teruggevoerd op het gebruik van deze reisgidsen, waarbij het uiteraard de betere hotels zijn die als eerste worden vermeld. Ze staan tevens ingetekend op de stadsplattegronden, zoals onderstaande kaart van de omgeving van de Dom uit 1912 laat zien:

Baedeker 1912 003b

Uit: Baedekers Rheinlande, Schwarzwald, Vogesen. Handbuch für Reisende (Leipzig 1912)

Links naast de linker torenspits van de Dom staat het Domhotel aan de Domhof aangegeven, links onder de Dom het Hotel du Nord aan de Frankenplatz .

Ook de foto’s uit de Baedeker van 1912 tonen gezichtspunten en details die bekend voorkomen. Daarmee is zeker niet gezegd dat Van Genk slechts foto’s heeft nagetekend of enkel deze uitgave heeft gebruikt, wel dat er een gerede kans is dat hij deze of een vergelijkbare uitgave onder ogen heeft gehad.

Baedecker 2x

Uit: Baedekers Rheinlande, Schwarzwald, Vogesen. Handbuch für Reisende (Leipzig 1912)

Iets dergelijks geldt ook voor het perspectief: vanaf de toren van het raadhuis van Keulen (op de plattegrond het gebouw linksonder) is de blik op de Dom en omgeving vergelijkbaar met het perspectief dat Van Genk hanteert. Foto’s die vanaf dit punt zijn gemaakt, vormen eveneens een zeer aannemelijke bron:

Köln internet 011

Prentbriefkaart, ca. 1915

De afbeeldingen van Keulen die Van Genk in de jaren vijftig onder ogen kwamen, zullen gedeeltelijk van vóór de Tweede Wereldoorlog hebben gestamd, met in ieder geval de Baedekers als te identificeren bron. De berichtgeving rond de verwoesting en bezetting van Keulen in de laatste oorlogsjaren, met bijbehorende foto’s, zal eveneens hebben bijgedragen aan het beeld dat de kunstenaar van de stad had, gezien onder meer de vroege tekeningen Keulen A en Keulen B. Als derde factor kwam daar zijn eigen bezoek aan de stad bij, waarvan de wederopbouw ook in contemporaine kranten en tijdschriften te zien was. Al deze bronnen samen resulteerden in het beeld van de stad zoals dat te zien is in Keulen I.

Twee aspecten van Keulen I dienen nog kort te worden aangestipt: de teksten en reclame-uitingen, en de vervoersmiddelen. Het eerste punt is als een vooraankondiging te beschouwen bij werk uit de jaren zestig en zeventig, waarin teksten vaak een grote rol spelen. Van de identificeerbare werken die te zien waren op de expositie in Hilversum, kent alleen het dan recente Paris (Metrostation Opéra) significant meer tekst. [3] Vooral in de hoeken aan de onderkant van Keulen I springen de woorden in het oog: links de reclame voor Emser Pastillen, rechts DRB, Eisenbahn Direktion en HOTEL DU NORD. Het lijkt daarmee voorstelbaar dat Keulen I ook om die reden later gedateerd moet worden dan Keulen II. Catalogusnummer 15 uit Hilversum, Berlin, kent bijvoorbeeld relatief veel tekst en zou dan eveneens jonger kunnen zijn dan veel andere getoonde werken.

Ook het afbeelden van vervoersmiddelen is een link naar het later werk van Van Genk, van de olieverfschilderijen in de jaren zestig en zeventig, via de trolleybussen en trams uit de jaren tachtig, tot de tekeningen in vierkleurenballpoint uit de vroege jaren negentig. Hier is echter niet direct een ontwikkeling aan te wijzen, vervoersmiddelen komen op vrijwel alle werken uit de Hilversumse catalogus voor. Het groen in Keulen I lijkt later te zijn toegevoegd dan de auto’s, treinen en trams, waarmee deze in een eerdere fase van het werk nadrukkelijker aanwezig zouden zijn geweest. Aanduidingen als DRB, Eisenbahn Direktion, VERKEHRSVEREIN en DEUTSCHE REICHSBAHN duiden eveneens op het belang voor de kunstenaar van met name het openbaar vervoer.

IMG_0001

Keulen | ca. 1970 | gemengde techniek op papier | 98 x 140 cm | Stichting Willem van Genk, Almere

In de loop van de jaren zestig begon Van Genk, mogelijk onder invloed van zijn lessen aan de kunstacademie, met het maken van collages op papier waarbij hij delen van oudere tekeningen hergebruikte. Eén van die collages, door Van Berkum e.a. ‘ca 1960’ gedateerd, [4] is opnieuw gewijd aan Keulen (Keulen III). Het werk bestaat ruwweg uit twee delen: een voorstelling van de Dom beslaat iets meer dan de bovenste helft van de collage. Daaronder zijn diverse delen van kleinere tekeningen geplakt, min of meer rondom een historische afbeelding van het station met aangrenzende panden. Te zien zijn onder meer een zeppelin, autowegen, een rivier, tweemaal een monorail, een stoomtrein, marcherende benen, een ruiterstandbeeld, [5] een geornamenteerde beker, een portret van Beethoven en nog een afbeelding van de Dom. Prominent leesbaar in dit onderste deel zijn een reclame voor Emser Pastillen en tweemaal het woord KÖLN.

De blik op de Dom in het bovenste deel van Keulen III is vanuit westelijke richting, vergelijkbaar met de tekening Keulen A. Anders dan in die tekening, anders ook dan in alle bekende afbeeldingen van de Dom door Van Genk, is het lage perspectief. De Dom in Keulen ligt op een verhoging, de zogeheten “Domplatte”, en de nadrukkelijke illusie in Keulen III is dat wordt gekeken vanuit een lager of hooguit op dezelfde hoogte gelegen raam. Er is in de collage nog wel sprake van een centraal gebouw, maar de aandacht wordt afgeleid door het perspectief, de illusie van het raam, de details in het bovenste deel van het werk en vooral de stortvloed aan beelden (en tekst) in het onderste deel. De ontwikkeling in het werk van Van Genk wordt daarmee zichtbaar in de verschillende representaties van Keulen.

Een mogelijkheid tot datering van Keulen III biedt een klein tondo met tekst rechtsonder:

STADT KÖLN/DOM HBF
PIETER BRATTINGA & CO
BRAGAH STUDIO HOLLAND
ONTWERP WFAM van GENK
S’GRAVENHAGE STEENDRUKKERIJ
V/H (WED) de JONG & Znen HILVERSUM n/h
COPYRIGHT BRAGAH STUDIO
afb: DEUTSCHEN REICHSBAHN
STADT KÖLN (Rh) & UMGEBUNG
KÖLNER KARNEVAL

Eerder signaleerde ik dat Van Genk rond 1970 zijn samenwerking met Pieter Brattinga in zijn werk begon te benadrukken. Keulen III lijkt daarmee in die tijd te zijn ontstaan, waarbij losse delen van de collage uiteraard ouder zullen zijn. Interessant is daarnaast de verwijzing naar het Keulse carnaval. Van Genk was een fanatiek bezoeker van carnavalsvieringen in met name ’s-Hertogenbosch en Bergen op Zoom, maar ook het Keulse carnaval mocht zich in zijn belangstelling verheugen. In een latere tekening met de Dom schrijft hij onder meer halve Hahn, der Kobus, Prinz Karneval en Glühwein: een halve Hahn is in Keulen een roggebroodje met kaas, Waldemar Kobus was (en is) een acteur die ook optreedt als zanger tijdens het Keulse Karneval. De Duitse stad was, niet onbelangrijk, vanuit Nederland met de trein eenvoudig te bereiken en Van Genk zal die reis vaker hebben gemaakt.

Keulen I dook weer op in de catalogus bij de tentoonstelling ‘Willem van Genk’ die galerie De Ark in 1976 organiseerde. Keulen III kwam eveneens voor, Keulen II ontbrak uiteraard want was in 1964 door Schmela verkocht. Toen eveneens in 1976 Nico van der Endt de zakelijke vertegenwoordiging van Van Genk overnam, kreeg hij van Dick Heesen een inventarislijst met daarop Keulen I (prijs fl. 6000, minimumprijs fl. 3500) en Keulen III (prijs fl. 5000, minimumprijs fl. 4000). In mei 1998 verkocht Van der Endt negen werken van Van Genk aan museum De Stadshof voor een bedrag van fl. 225.000. Daaronder bevond zich ook Keulen I. [6] Keulen III bleef in bezit van de kunstenaar en kwam onder beheer van de Stichting Willem van Genk.


NOTEN

[1] Beljon, “Tien hoofdstukken schaal 1:100”, IX.

[2] Bibeb, “Ik ben een stuk grijs pakpapier”, p. 111.

[3] Ook in catalogusnummer 3, Tokyo, lijken veel reclame-opschriften te zijn afgebeeld, maar hiervan is slechts een kleine afbeelding bekend.

[4] Van Berkum e.a., Een getekende wereld, p. 109. De drie afbeeldingen van Keulen (waarbij Keulen II wordt aangeduid als Dom van Keulen) krijgen alle dezelfde datering ‘ca. 1960’ mee (ibid.). De datering van Keulen III is in de catalogus bij de tentoonstelling Woest gehandhaafd (pp. 112-113).

[5] Het ruiterstandbeeld betreft mogelijk de ‘Bamberger ruiter’ waarover Beljon spreekt in de Hilversumse catalogus (“Tien hoofdstukken schaal 1:100”, II). Ans van Berkum lijkt hier zeker van te zijn: ‘Hij laat de […] Bamberger-ruiter […] terugkeren in een onvoltooid werk over Duitsland, tegen een kelk die misschien uit de domschat van Keulen stamt; een monumentale Keulse Dom domineert immers ook hier het beeld weer.’ (Een getekende wereld, p. 89) Waarom Keulen III onvoltooid wordt genoemd, is onduidelijk.

[6] Nico van der Endt, Kroniek van een samenwerking, p. 113.

Keulen

Keulen I

Keulen | ca. 1960 | gemengde techniek op papier | 66 x 99 cm | Stichting Collectie De Stadshof, Utrecht | foto: Marcel Köppen

Let op: onderstaande tekst is in 2020 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

Eind 1976 nam Willem van Genk voor de eerste keer deel aan een tentoonstelling met Galerie Hamer als zijn zakelijke vertegenwoordiger. Op 28 november van dat jaar opende in de Haarlemse Vishal, een dépendance van het Frans Halsmuseum, de tentoonstelling Nederlandse naïeve kunst. Curatoren waren Mabel Hoogendonk en Nico van der Endt; die laatste benadrukte in de catalogus bij de tentoonstelling nog eens de aparte positie die Van Genk innam binnen het corpus van de deelnemende kunstenaars: ‘Van Genk is eerder een grensgeval tussen naieve kunst en ‘Art Brut’, zodat hij mede exposeerde in de tentoonstelling ‘tussen waan en zin’, waarin meer van dergelijke randnaieven onder de naam ‘para-naieven’ waren verzameld (Galerie Hamer, februari 1976).’ [1]

Van Van Genk werd in Haarlem de pentekening Keulen getoond, een stadsgezicht van Keulen met prominent in beeld de beroemde domkerk, gezien vanuit zuidoostelijke richting. Keulen was een van de twee tekeningen met die titel (eigenlijk: Köln) die in 1964 in Hilversum te bewonderen waren. De andere werd later dat jaar verkocht door Alfred Schmela. Op de Haarlemse tekening – die ik zal aanduiden als Keulen I – is de beeldbepalende, zwartgrijze Dom links van het midden in de tekening geplaatst. Door het midden van het werk loopt van boven naar beneden een strook die markeert waar twee vellen papier aan elkaar zijn bevestigd. Het linkerdeel is over het rechterdeel geplakt, met een duidelijk zichtbare overlapping.  Een tweede, minder duidelijk zichtbare stook loopt horizontaal in het linkerdeel van de tekening. Het bovenste deel is over het onderste deel geplakt, opnieuw met een kleine overlapping.

De Dom is aan de rechterkant, net voorbij de middelste ingang van het zuiderportaal, lichtbruin ingekleurd. Dit is met name waarneembaar bij de omgang, waarop in zwart kleine menselijke figuren zijn afgebeeld. Voor en naast de kerk zijn groen ingekleurde stroken bomen en planten getekend, met gele accenten. Daar weer naast zijn gebouwen te zien, die deels buiten het beeld vallen. Links tegen de rand van de tekening is een gebouw afgebeeld met op het dak duidelijk leesbaar het woord DOMHOTEL en met op en rond de gevel diverse reclameteksten voor met name alcoholische dranken en rookwaar. Achter het gebouw rijst links een kerktoren op, met daarnaast in lichtblauw kleurpotlood of krijt de vage contouren van een tweede toren. Tussen het gebouw en de Dom is een klein stukje stad zichtbaar met huizen, een of twee torens en reclameborden. In de linkerbenedenhoek van de tekening zijn de daken van een cluster gebouwen te zien. Geheel links staat op een dak een reclamebord met prominent de tekst Emser Pastillen, met daaronder aus den staatlichen Betrieben Bad Ems. Rechts van dit reclamebord staat op een ander dak een kleiner bord met de tekst Hôtel “Continentahll”.

Keulen I - detail (1024x674)

Detail Keulen (ca. 1955)

In rechterbenedenhoek zijn twee aangrenzende gebouwen te zien, met op de muur van het linker gebouw in grote witte letters DRB en op het dak Eisenbahn Direktion. Aan de bovenkant van de gevel van het gebouw rechts staat HOTEL DU NORD. Iets naar boven, aan de overkant van de straat, staat een gebouw met op de gevel een groot bord met de tekst VERKEHRSVEREIN. Hierachter loopt een verhoogde spoorweg met daarop een lange trein. Geheel rechts is een stenen constructie te zien met arcadebogen en een toren. Daarachter staat een door bouwsteigers omgeven kerktoren. Achter de trein zijn gebouwen en bouwkranen te zien; op een van de gebouwen staat de tekst DEUTSCHE REICHSBAHN EG. Aan de horizon zijn ook enkele rookpluimen getekend. Links, deels achter de Dom verscholen, is de koepel van het hoofdstation van Keulen zichtbaar. Op alle straten en pleinen tussen de gebouwen zijn mensen getekend, daarnaast zijn rond de Dom meerdere trams en auto’s te onderscheiden. De tekening is rechtsonder gesigneerd in blauw potlood WFAM van Genk met daarboven het logo van de kunstenaar.

De andere “Hilversumse Köln” (hier: Keulen II) stond afgebeeld in de catalogus bij Van Genk’s fantastische werkelijkheid. In dit werk is opnieuw de Dom het centrale beeldelement, maar nu gezien vanuit oostelijke richting en vanaf de andere oever van de Rijn. Er ontstaat daardoor meer ruimte voor het station, terwijl ook de spoorbrug over de Rijn (de Hohenzollernbrücke) is afgebeeld. Het gebied tussen de Dom en de rivier lijkt kaalgeslagen. Vanwege die kaalslag, plus de duidelijke werkzaamheden aan de spoorbrug, zou Keulen II de situatie van kort na de Tweede Wereldoorlog kunnen weergeven. Vanaf mei 1940 werd Keulen in totaal 262 keer gebombardeerd. In april 1945 werd de stad ingenomen door Amerikaanse troepen, waarbij hun opmars was vertraagd doordat Duitse soldaten zelf de Hohenzollernbrücke hadden opgeblazen. De Dom was overeind blijven staan, maar de omliggende bebouwing had veel schade opgelopen. De spoorbrug werd in 1948 weer in gebruik genomen.

Keulen II

Köln | ca. 1955 | gemengde techniek op papier | 72 x 80 cm | collectie onbekend | afbeelding: tent. cat. Van Genk’s fantastische werkelijkheid

De bevrijde (en verwoeste) stad Keulen was al eerder het onderwerp geweest van minimaal twee vroege tekeningen van Van Genk, nu in het bezit van de Stichting Willem van Genk. Op de eerste tekening (Keulen A) is het westportaal van de Dom frontaal afgebeeld, met op de voorgrond een groot aantal gevechtsvoertuigen. Links van de Dom zien we de overkapping van het centraal station, rechts de verwoeste spoorbrug over de Rijn. In de lucht is een aantal vliegtuigen nog steeds bezig met bombarderen. De tekenaar heeft de afbeelding rechtsboven van commentaar voorzien: Geallieerden strijdkrachten in Keulen. Alleen de dom staat nog overeind in de puinhopen van het Duitsche Rome. Met opzij de buitgemaakte Duitsche tijgertanks en de vernielde Hohenzollernbrücke.

In de tweede tekening (Keulen B) ligt het perspectief iets hoger en meer naar rechts, waardoor ook de zuidzijde van de Dom te zien is. Rechtsonder staat in grote letters “Köln am Rheinn” met daaronder in kleinere letters DOMPLATZ. Het gebied rondom de Dom is verwoest, op een muur staat nog WASSER AUS KÖLN en EAU DE COLOGNE. Achter de Dom is de bovenkant van de stationsoverkapping zichtbaar, rechts de vernielde spoorbrug. Opnieuw is rechtsboven een beschrijvende tekst aangebracht: […] 1945. De Keulsche kathedraal staat er nog, ondanks hevige verwoestingen in de omliggende straten en fabrieksbuurten. In de puinhopen der stad geven Duitsche soldaten zich over aan een Amerikaansche patrouille, die Keulen overmeesterden.

Keulen A+B

Beide: zonder titel (Keulen) | gemengde techniek op papier | Stichting Willem van Genk, Almere

De twee tekeningen lijken kort na de bevrijding gedateerd te moeten worden, als Willem van Genk ongeveer achttien jaar oud is. Mogelijk hebben foto’s in kranten aan de afbeeldingen ten grondslag gelegen, eigen waarneming valt uit te sluiten. Ook Keulen II toont het naoorlogse Keulen, maar inmiddels zou Van Genk de stad zelf gezien kunnen hebben. Met groepsreizen bezocht hij in de jaren vijftig een aantal Europese steden, waaronder Keulen. [2] Er is niets op de afbeelding dat een realistische lezing in de weg staat. Aan het begin van de Hohenzollernbrücke zijn twee torentjes te zien, overblijfselen van de neoromaanse portalen die in 1911 aan beide zijden van de brug waren gebouwd. De torentjes overleefden de bombardementen maar werden in 1958 alsnog afgebroken.

In het geval van Keulen I is de datering van de voorstelling problematischer. Enerzijds lijken de bouwwerkzaamheden rechts aan de horizon opnieuw te duiden op een situatie van wederopbouw. Ook enkele reclames, bijvoorbeeld voor Coca-Cola, passen daarbij. Geheel rechts is één van de twee torentjes van het portaal van de Hohenzollernbrücke te zien, wat eveneens geen anachronisme hoeft te zijn. Meer betekenend zijn de drie genoemde hotels: het Domhotel, het Hotel du Nord en het Hotel Continental. Zeker de eerste twee behoorden vóór de Tweede Wereldoorlog tot de beste hotels van de stad. Beide werden vernield tijdens de oorlog en alleen het Domhotel werd, in een andere vorm, weer opgebouwd. Op de tweede vroege tekening van Keulen is tussen de ruïnes rechts van de Dom het woord DOMHÔTEL te lezen. Het Domhotel zoals afgebeeld op Keulen I is duidelijk vooroorlogs.

Dit is het eerste deel van een tekst die gebaseerd is op een analyse die ik in 2016 schreef voor Stichting Collectie De Stadshof van de tekening Keulen van Willem van Genk.


NOTEN

[1] “willem van genk”, in: Nederlandse Naïeve Kunst, tent. cat. Haarlem (Frans Halsmuseum, Vishal), Haarlem 1976, p. 9.

[2] ‘Hij ging met reisverenigingen naar Parijs, Rome, Madrid, Kopenhagen, Keulen en Praag.’ Bibeb. “Ik ben een stuk grijs pakpapier”, p. 111.

Jassen

WvG met jas

Willem van Genk (foto: Mattheus Engel)

Let op: onderstaande tekst is in 2020 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

Nico van der Endt: ‘In 1976 organiseerde Galerie De Ark een afsluitende tentoonstelling met werk van Van Genk. Ik zou de openingstoespraak houden en Van Genk zou daarbij aanwezig zijn. Toen hij binnenstapte, keek hij mij aan en grijnsde naar me. Ik dacht “Wat wil die man van me? Heb ik iets van hem aan?” En inderdaad; dat was het geval. Ik droeg een lange plastic regenjas. Nu weet ik dat zulke jassen voor hem een speciale betekenis hadden.’ [1] De jassen, door hemzelf raincoats genoemd, namen inderdaad een bijzondere plaats in in het leven van Van Genk. Hij bezat er honderden, veelal zwart maar soms ook in andere kleuren; vaak van plastic, soms van canvas, een enkel keer van een ander materiaal. Hij zette er extra drukknopen aan, voegde knoopsgaten toe en/of bewerkte ze anderszins.

Wat te schrijven over de raincoats van Van Genk? Op allerlei manieren kan worden gezegd dat deze een fetisjistische betekenis voor hem hadden, dat hij er zich veilig in voelde, dat ze te maken hadden met zijn seksuele fantasieën en zo verder. De meeste van deze aspecten kwamen aan bod in het artikel ‘De mantelzorg van Willem van Genk’ (2014) door Eva von Stockhausen, die in 2014 een overzicht gaf van de materie rond de jassen. [2] Datzelfde jaar was er in het American Folk Art Museum in New York een grote tentoonstelling met Van Genks werk. Roberta Smith was in de The New York Times uitermate enthousiast over deze voor haar onbekende kunstenaar en besteedde aan het einde van haar recensie ook kort aandacht aan de jassen:

There were even aspects of performance art to van Genk’s creativity. The most eccentric works in the show are examples of the hundreds of heavy rubber raincoats that he scavenged, personalized with additional buttons, patches and studs and occasionally wore to feel protected and in control. They are thought to recall the leather overcoats worn by Nazis who brutally interrogated him during World War II in an effort to locate his father, a member of the Dutch Resistance. [3]

Het verhaal van de nazi’s die Van Genk ondervroegen gaat voor een belangrijk deel terug op een getuigenis van zuster Tiny. In het midden van de jaren negentig vertelt zij aan Dick Walda hoe haar vader, die tijdens de Tweede Wereldoorlog werkzaam was bij de Haagse Arbeidsinspectie, over mogelijkheden beschikte om mensen te laten onderduiken en ze aan valse papieren en bonkaarten te helpen. Op een gegeven moment werd de verzetsploeg waar Jozef van Genk deel van uitmaakte, opgepakt door de Duitsers, waarbij hij als enige wist te ontsnappen. ‘Daarna zijn de Duitsers bij ons thuis geweest. Huiszoeking. We woonden toen in de Magnoliastraat en ze hebben Wim toen ook nog helemaal uitgevraagd en toegesnauwd. Wim wist natuurlijk niet waar mijn vader was.’ [4] Vervolgens vertelt Tiny over andere gebeurtenissen in het leven van haar broer en komt ze uiteindelijk ook te spreken over diens obsessie met de raincoats. Ze legt daarbij echter geen verband met de huiszoeking door de nazi’s.

Wie dat wel doet is Ans van Berkum, die in 1998 de jassen benoemt als ‘een wezenlijk onderdeel’ van het oeuvre van Van Genk: ‘Met zijn collectie jassen grijpt Van Genk terug op de cruciale ervaring uit zijn jeugd.’ Vervolgens citeert ze een bandopname van een interview dat Dick Walda in 1997 met Van Genk had. Daarin koppelt die zijn angst voor ‘jongens die je niet kent in Oost-Europa’ aan de episode van de huiszoeking: ‘dat heb ik overgehouden van de Tweede Wereldoorlog, want twee mannen van de Gestapo, die zijn bij ons geweest. […] Ik moest zeggen tegen die gasten waar die joodse jongens waren. Ze zaten me aan de pols te voelen. Ze zeiden, als je het niet zegt, dan loopt het slecht met je af.  […] Dat heb ik daarvan overgehouden. Dat ik altijd bang ben.’ [5]

Wat opvalt in zowel het verhaal van Tiny als dat van Van Genk zelf is dat er geen sprake is van fysiek geweld. In de versie van Tiny werd haar broer ‘helemaal uitgevraagd en toegesnauwd’, in diens eigen versie zaten de mannen van de Gestapo hem ‘aan de pols te voelen’, een samentrekking van “polsen” en “aan de tand voelen”. De oorlog moet een verpletterende indruk op Van Genk hebben gemaakt, de inval in zijn ouderlijk huis zal hij als extreem beangstigend hebben ervaren. Daarbij zal de Gestapo bepaald niet zachtzinnig zijn opgetreden, maar daar houdt onze kennis op en begint de interpretatie: ‘In verwarring, maar ook in diepe bewondering voor het indrukwekkende leer en de glanzende knopen, gouden tressen en speldjes, blijft hij achter. De fakkel is ontstoken’, aldus Ans van Berkum die op een suggestieve manier aspecten van de Gestapo-episode met het jassenfetisjisme probeert te verbinden. ‘Levenslang blijft Van Genk gefascineerd door de tekenen van macht die hij met die bewuste Gestapomannen kan associëren.’ [6]

Waarom nu zouden de raincoats, die al dan niet verbonden zijn met de ondervraging door de Gestapo tijdens de Tweede Wereldoorlog, een wezenlijk onderdeel vormen van het oeuvre van Van Genk? Dat ‘kunsthistorici het niet eens zijn’ over de artistieke waarde van de jassen, zoals Kees Keijer aan de vooravond van de opening van de tentoonstelling Woest schreef, is feitelijk niet waar. [7] Ans van Berkum lijkt de enige te zijn die de raincoats als een kunstzinnige uiting ziet. Haar argumenten haalt ze uit uitspraken van Van Genk zelf. In 1998 draait haar interpretatie om diens woorden ‘… ook artistiek leef je je erin uit’, samen met enkele cryptische opmerkingen van Van Genk tegenover Nico van der Endt als zou hij met de jassen “verder” zijn dan met zijn schilderijen. Als Van der Endt doorvraagt blijkt het Van Genk vooral om de rol van de jassen in zijn persoonlijke leven te gaan: hij voelt zich er veiliger door en in tegenstelling tot zijn schilderijen worden ze hem niet afgenomen. [8]

WvG + jassen

Willem van Genk en zijn jassen, ca. 1990

In haar tekst “Een vogel boven de stad” en in de documentaire Een getekende ziel (beide uit 2010) maakt Van Berkum de rol van de jassen nog belangrijker – opnieuw met het argument dat de kunstenaar dit immers zelf had gezegd. ‘“Wat nou tekeningen, collages? Die raincoats, daar ben ik veel verder in”, probeert hij telkens weer te zeggen. Er wordt zelden geluisterd.’ [9] En aan het slot van de documentaire, na een uitgebreide en deels gefictionaliseerde versie van het Gestapo-verhaal: ‘In die jassen, die hele grote verzameling ‘werkzaam’ gemaakte jassen, ligt voor Willem van Genk het belangrijkste deel van zijn oeuvre. “In die jassen ben ik veel verder in gekomen dan in mijn collages, en in mijn tekeningen, en dan in mijn installatie van trolleybussen die je voor het raam ziet staan in mijn flat … in die jassen ben ik het verst gekomen”, zei hij altijd. Maar het heeft heel lang geduurd voor het begrepen werd dat het een deel was van zijn artistieke oeuvre, van zijn zelfcreatie.’ [10]

De eerder geciteerde opmerking van Roberta Smith in de The New York Times over de jassen als een vorm van “performance art” lijkt een uiterste poging te zijn om dit vermeende onderdeel van het oeuvre een plaats te geven – al was de context waarin Van Genk de jassen droeg bepaald geen artistieke. Nico van der Endt is kort over de jassen, als hij schrijft over de verhuizing van Van Genk in 1998: ‘De talloze regenjassen worden door AvB als waardevol aangemerkt en […] in het museum opgeslagen. Zelf heb ik er moeite mee dat de jassen, die immers niet artistiek bewerkt zijn, geëxposeerd zullen worden.’ [11] Hij wordt in zijn standpunt bijgevallen door Dick Walda: ‘Kunnen de jassen in een artistiek kader geplaatst worden, zoals de trolleybussen en zijn tweedimensionaal werk? Nico van der Endt en Dick Walda vinden van niet.’ [12] Kunsthistoricus Jos ten Berge was het daarmee eens en vond het jammer dat ze tijdens Woest deel uitmaakten van de tentoonstelling: ‘De meeste regenjassen zijn verloren gegaan, maar enkele tientallen exemplaren zijn bewaard gebleven Ze hangen er, tot spijt van Jos ten Berge: “Ik vind dat dat niet tot zijn artistieke erfenis hoort. Dit is deel van zijn privéleven en hoort niet in een museum.”’ [13]

De raincoats duiken incidenteel op in het late tweedimensionale werk van Van Genk (Collage ’78, Zelfportret zwakzinnigennazorg, Kapsalon). Ook in het vroege werk zijn enigszins verhulde verwijzingen te vinden, maar daarbij moet een beschouwer oppassen om niet in elke jas of geüniformeerde persoon (politieagent, tramconducteur) een teken te zien. Meer in het algemeen past de onevenredige aandacht voor dit deel van het privéleven van Van Genk bij de onevenredige aandacht die de outsider-kunstenaar als persoon vaak krijgt in verhouding tot zijn werk. Het lijkt daarbij meer de wéns te zijn dat de jassen kunstwerken zijn dan dat daar daadwerkelijk argumenten voor worden gegeven. ‘Hij heeft het zelf gezegd’, blijft de enige troef van de voorstanders in het debat. Geen steekhoudend argument, dunkt mij.

In een korte tekst over de jassen van Van Genk stelde Valérie Rousseau, conservator van het American Folk Art Museum in New York: ‘they became a recurrent theme in his work.’ [14] Als gezegd gaat dit niet op voor het werk in de zin van het tweedimensionale werk, waar de jassen niet echt een terugkerend onderwerp vormen. Desgevraagd antwoordde Rousseau mij: ‘When I refer to his “work”, I mean his artistic practice at large, in gathering, transforming and wearing real raincoats, and not necessary in the form of a motif in his paintings.’ [15] Dit zou betekenen dat de jassen deel zouden uitmaken van Van Genks’s ‘artistic practice at large’, waarvoor echter nog steeds moeilijk argumenten te geven zijn.

Naar mijn mening bestaat er een interessante parallel tussen de manier waarop Van Genk zich verhield tot zijn jassen en de manier waarop hij zich verhield tot zijn kunst. Dit maakt de jassen zelf echter niet tot kunstwerken. Aan het einde van haar tekst schrijft Rousseau: ‘Symbols of fear, the coats are also signs of fascination with empowerment, and highlight a duality that permeates the artist’s entire oeuvre.’ Hiermee ben ik het eens: de jassen kunnen een licht werpen op de tegenstelling tussen macht en onmacht in het oeuvre van Van Genk. Ik denk echter niet dat de jassen zelf deel uitmaken van dat oeuvre.


NOTEN

[1] Frits Gronert, “Fascinerende ontmoetingen”, p. 22.

[2] Eva von Stockhausen, “De mantelzorg van Willem van Genk”, in: Out of Art 9 (2014), nr. 2, pp. 15-23.

[3] Roberta Smith, “Visionaries Inhabiting the Margins. ‘Willem van Genk: Mind Traffic’ and ‘Ralph Fasanella: Lest We Forget’”, in: The New York Times, 4 september 2014.

[4] Dick Walda, Koning der stations, p. 35.

[5] Ans van Berkum e.a., Een getekende wereld, p. 29. Opmerkelijk is dat Van Genk zelf over Joodse onderduikers spreekt, terwijl Tiny daar in haar verhaal aan Dick Walda niet van rept.

[6] Ans van Berkum, “Een vogel boven de stad”, p. 80.

[7] Kees Keijer, “‘Elke jury had het zwaar’”, in: Het Parool, 19 september 2019.

[8] Ans van Berkum e.a., Een getekende wereld, p. 28; pp. 88-89.

[9] Ans van Berkum, “Een vogel boven de stad”, p. 81.

[10] Van Berkum beweert in de documentaire ook een aantal keren dat Van Genk zijn jassen opsierde met ‘allerlei insignes’, wat niet het geval was.

[11] Nico van der Endt, Kroniek van een samenwerking, p. 115. ‘AvB’ is Ans van Berkum, in 1998 directeur van museum De Stadshof in Zwolle.

[12] Eva von Stockhausen, “De mantelzorg van Willem van Genk”, p. 21.

[13] Kees Keijer, “‘Elke jury had het zwaar’”.

[14] Valérie Rousseau, “Van Genk’s raincoat collection”, in: Willem van Genk – Mind Traffic, tent. cat. New York (American Folk Art Museum), New York 2014.

[15] E-mail van Valérie Rousseau aan Jack van der Weide, 15 januari 2020.

Project Asbery

Genk, Willem van78x122

Het project Asbery – Havanna | ca. 1970-1980 | gemengde techniek op hardboard | 78 x 122 cm | Stichting Collectie De Stadshof, Utrecht | foto: Han Boersma

Let op: onderstaande tekst is in 2020 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

Parallel aan de ontwikkelingen in het Westen probeerde de Sovjet-Unie tussen de twee wereldoorlogen eveneens een eigen luchtschip te ontwikkelen – de naam “zeppelin” werd niet gebruikt, ook omdat men voortbouwde op een tsaristisch initiatief dat al in de negentiende eeuw was begonnen. De resultaten waren bescheiden, zeker in vergelijking met kolossen als de Graf Zeppelin en de Hindenburg. Hoogtepunt was halverwege de jaren dertig de USSR-W6 “Ossoawiachim”, met een lengte van 106 meter en een volume van 19.400 kubieke meter. De luchtschepen werden met name ingezet om afgelegen gebieden binnen de eigen landsgrenzen te bereiken. Ook het Sovjet-Russische luchtschipprogramma eindigde met een ernstig ongeval, toen de W6 in februari 1938 werd ingezet om een onderzoekteam in de Noordelijke ijszee te redden. Het vloog daarbij tegen een bergwand aan en dertien van de negentien inzittenden kwamen om. In 1950 kwamen de laatste binnenlandse vluchten ten einde. [1]

Niettegenstaande het feit dat er dus ná 1950 geen sprake meer was van Sovjet-Russische “zeppelins”, schildert Van Genk rond 1970 twee werken waarop prominent luchtschepen staan afgebeeld met teksten in Cyrillisch schrift, waaronder АЗРОФЛОТ en СССР: Het project Asbery – Moskou (Project Asbery I) en Het project Asbery – Havanna (Project Asbery II). Met name het laatstgenoemde werk heeft binnen het oeuvre van Van Genk een bijna iconische status gekregen, mede omdat het stond afgebeeld op het omslag van de monografie over de kunstenaar uit 1998. Dat jaar ook kwam het via galerie Hamer in bezit van museum De Stadshof, later Stichting Collectie De Stadshof. [2] De andere Asbery was in particulier bezit en werd pas in 2010 voor het eerst tentoongesteld. In 2017 kwam het werk in handen van museum Het Dolhuys in Haarlem. [3]

Het project Asbery – Havanna is op voor Van Genk in deze periode bekende wijze vormgegeven als cover van het tijdschrift Life, met in brede gele banden de aankondiging van een fictief hoofdartikel waar de illustratie bij hoort: GIANTS OF THE AIR | SOVIET AIRSHIPS TOMORROW | WORLDAIRCRAFT (2000) THE ADVENTURE  OF SPACE | THE AGE OF SPACE BEGINS | TRAVELLERS IN SPACE | GIANTS OF THE AIR | SOVIET A. Het laatste woord breekt af, met de suggestie dat de tekst als in een loop rondgaat. Daarnaast kent het werk kleinere teksten, waaronder Andrej Amalrik / HAALT DE SOVJETUNIE 1984? Dat laatste is een bestaande tekst uit 1969 van Sovjet-dissident Amalrik, een essay waarin hij de ineenstorting van de Sovjet-Unie voorspelt. Al met al lijkt er sprake te zijn van een blik in de nabije toekomst, waarin ook enorme Sovjet-Russische luchtschepen zouden kunnen bestaan.

PA 2x achterkant

Details achterzijden Het project Asbery – Havanna (onder) en Het project Asbery – Moskou (boven)

Waar komt de naam “Asbery” vandaan? Op de achterkanten van beide werken is een papiertje aangebracht met in grote letters […] ROJECT ASBERY en kleiner […] werp Feodor Asbery, luchtschepen in […] SR / drijfkracht atoom / science fiction. Maar wie is of was Feodor Asbery? Van Genk geeft indirect het antwoord zelf, met de vermelding op Het project Asbery – Moskou van het boek Alles over Russische vliegtuigen (1968) van Hugo Hooftman. Journalist Hooftman was een uitermate productief auteur van publicaties over allerlei aspecten van de luchtvaart, wiens boeken veelvuldig door Van Genk werden genoemd. In Alles over Russische vliegtuigen is de volgende passage te lezen:

Hooftman 003Opmerkelijk zijn de recente berichten uit Rusland die zeggen dat Aeroflot belangstelling heeft voor een groot atoom-luchtschip. Een zekere Feodor Asbery zou bezig zijn een dergelijk luchtschip te ontwerpen. Het zou in staat zijn om op 2 kilo uranium tweemaal om de aarde te vliegen. Het zal 302 meter lang worden en een diameter hebben van 52 meter. Het zou met 340.000 m3 helium in 17 reservoirs worden gevuld. Het zal met een bemanning van slechts tien koppen 500 tot 700 passagiers kunnen vervoeren. Er komen een bioscoopzaal en een zwembad aan boord. Het luchtschip zal vanaf het water opstijgen en er ook op landen, terwijl er aan boord een helikopterplatform komt. Zullen de Russen er werkelijk in slagen om het luchtschiptijdperk, dat met de ramp van de Duitse ‘Hindenburg’ op 6 mei 1937 definitief leek afgesloten, opnieuw op gang te brengen? Ook dit zou een primeur kunnen zijn van méér dan gewone betekenis. [4]

De optie van Sovjet-Russische luchtschepen voor binnenlands verkeer hield Van Genk eind jaren zestig duidelijk bezig. Op Märklin beeldt hij (links boven naast de stervorm) enkele zeppelins af, met daarboven de tekst SOVJET UNIE ZEPPELIN MINDET? Misschien nog wel duidelijker is hij op 50 jaar Sovjet-Unie, waar links in het midden de neus van een vliegtuig is afgebeeld met daaronder soviet airlines en rechts tegen het kader Rode zeppelinlijnen…?

PA 2x PA I

Het project Asbery – Moskou | ca. 1970-1980 | gemengde techniek op hardboard | 84 x 189 cm | Het Dolhuys, Haarlem. Boven: de afbeelding in de catalogus van De Ark uit 1976 (p. 50)

Het project Asbery – Moskou en Het project Asbery – Havanna staan beide afgebeeld in de catalogus van De Ark uit 1976. Hoewel het daarbij gaat om kwalitatief slechte reproducties in zwart-wit, is in het geval van Het project Asbery – Moskou toch te zien dat er enkele duidelijke verschillen zijn tussen de toenmalige en de huidige versie van het werk. De inzetstukken op de centrale afbeelding ontbreken, terwijl ook de lucht boven en rechts van het luchtschip vrijwel leeg lijkt. Toen het Dolhuys het werk in mei 2017 had aangekocht, werd op de eigen website als naam “Project Asbury I” vermeld en als datering “ca. 1977”. [5] Op een mail met vragen hierover kreeg ik de volgende reactie:

Asberry II en Asbery I vullen elkaar aan, maar hebben elk ook een eigen betekenis. In II zien we in de schaduw van het grote schip een Zeppelin die nog ligt vastgemeerd. Het gevaarte stijgt op, omgeven door heroïsche teksten. Staat op II in zilveren letters: Celebrating the National Air & Space Museum Smithsonian Washington, op het andere stuk zijn over de romp twee inleg-stukken geplaatst, die rechtstreeks beeldend verwijzen naar die gebeurtenis. Het ene is een afbeelding van het nieuwe museumgebouw dat in 1976 werd ingewijd, het andere toont een beeld van een varende Zeppelin verbonden met de flambouw van het Vrijheidsbeeld. Een afbeelding van Asbery I is inderdaad opgenomen in de catalogus van de tentoonstelling die in 1976 in De Ark in Boxtel is gehouden. Waarschijnlijk dateert het werk vanwege de vermelding van de opening van het Amerikaanse museum in 1976, inderdaad van 1976, dus van kort voor de tentoonstelling in Boxtel. [6]

Een aantal hier genoemde zaken is suggestief, onjuist of onvolledig. Allereerst de tekst in zilverkleurige letters op Het Project Asbery – Havanna: die is min of meer juist geciteerd, maar wordt gevolgd door D.C. «U.S.A.» 1980. De tekst ontbreekt (uiteraard) op een opname van het werk in de reportage die Uit de kunst in januari 1974 maakte over De Ark. Vervolgens komt het jaartal 1980 ook voor in de teksten in het kader van de inzet met het museumgebouw: National Air and Space Museum DC 1980 en THE WASHINGTON SMITHSONIAN ’80. Ten slotte werd de nieuwe museumruimte in 1976 geopend op 1 juli, toen de tentoonstelling in De Ark al afgelopen was. [7]

Samenvattend: Van Genk maakte rond 1970 twee werken waarin hij Sovjet-Russische luchtschepen afbeeldde die in de (dan) nabije toekomst realiteit zouden kunnen zijn. Zijn geloof in de Sovjet-Unie als het beloofde land voor maatschappelijk verschoppelingen als hijzelf lijkt op dat moment nog intact. Rond 1980 voegt hij elementen aan de werken toe die zijn eerdere geloof relativeren en de Verenigde Staten in meer positieve zin tegenover de Sovjet-Unie stellen. De inzet met de nazi-zeppelin op Het Project Asbery – Moskou zou ik willen interpreteren als een embleem met als betekenis “hoogmoed komt voor de val”, en tegelijk als vooruitwijzing naar de Amerikaanse overwinning op de nazi’s in WWII: ook de schijnbaar machtige Hindenburg kwam in 1937 smadelijk aan zijn einde in de Verenigde Staten. Het Vrijheidsbeeld steekt het luchtschip symbolisch aan.


NOTEN

[1] Informatie ontleend aan de Duitse Wikipedia-pagina “Russische Luftschifffahrt” (geraadpleegd 4 januari 2020).

[2] Van der Endt, Kroniek van een samenwerking, p. 113.

[3] Website Het Dolhuys, 23 mei 2017: “Dolhuys verwerft werken Willem van Genk” (geraadpleegd 4 januari 2020).

[4] Hugo Hooftman, Alles over Russische vliegtuigen, Zwolle 1968, p. 31.

[5] Het oorspronkelijke bericht is inmiddels verwijderd. De spelling “Asbury” komt nog wel voor in het artikel over de aankoop in Trouw, 20 juni 2017 (Henny de Lange, “Een Russische zeppelin met het Amerikaanse Vrijheidsbeeld”; geraadpleegd 5 januari 2020).

[6] E-mail van Ans van Berkum aan Jack van der Weide, 29 mei 2017.

[7] Wikipedia, “National Air and Space Museum” (geraadpleegd 5 januari 2020).

Zeppelins

1929 HGA 625843

Graf Zeppelin boven Den Haag, 13 oktober 1927 (foto: Haags Gemeentearchief)

Let op: onderstaande tekst is in 2020 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

De Duitse graaf Ferdinand von Zeppelin kreeg in 1895 het patent op een luchtschip dat bestond uit een metalen skelet bekleed met textiel, rondom een aantal met gas gevulde zakken. Onder het skelet hing een commandogondel en een aantal motoren voorzien van propellers. In 1899 begon de bouw van de eerste zeppelin in een drijvende montagehal op het Bodenmeer in Zuid-Duitsland, bij Friedrichshafen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog zette het Duitse leger zeppelins in voor spionagedoeleinden en voor bombardementen boven vijandelijk gebied. Na de oorlog had de zeppelin het een aantal jaren moeilijk vanwege de beperkingen die de geallieerden oplegden aan de bouw van luchtschepen in Duitsland. De Verenigde Staten probeerden om zelf een zeppelin te bouwen, maar dit lukte niet.

In 1926 werden de beperkingen aan de Duitse luchtvaart versoepeld, waarna begonnen werd aan de bouw van de grootste zeppelin tot op dat moment: de Graf Zeppelin was 236,6 meter lang en had een volume van 105.000 kubieke meter. Toen de nazi’s in 1933 aan de macht kwamen in Duitsland, gingen zij de zeppelins meer en meer gebruiken voor propagandadoeleinden. Ze dachten in 1936 met de Hindenburg, de grootste zeppelin ooit, het paradepaardje van hun luchtvloot te hebben. Omdat de Verenigde Staten geen helium wilden leveren, werd het luchtschip gevuld met uiterst brandbaar waterstofgas. Dit bleek een fatale vergissing te zijn: op 6 mei 1937 vloog de Hindenburg tijdens de landing in Lakehurst in brand. Er kwamen 36 mensen om het leven en het ongeluk luidde het einde van het zeppelin-tijdperk in. In mei 1940 werden de laatste Duitse zeppelins op bevel van oorlogsminister Goering vernietigd.

Op zondag 13 oktober 1929 maakte de Graf Zeppelin een rondvlucht boven Nederland, waarbij het imposante luchtschip ook over Den Haag en omgeving vloog. Hoewel Willem van Genk pas twee jaar oud was en hoogstwaarschijnlijk later geen bewuste herinneringen aan het gebeuren meer had, is de kans zeer groot dat hij een van de vele toeschouwers is geweest. Een ooggetuigenverslag uit zijn woonplaats:

Bij het bezoek van het luchtschip Graf Zeppelin aan Den Haag had ik gisteren het zeldzame geluk, dat het als het ware dicht langs mijn woonhuis te Voorburg voorbij kwam en dat ik het, met mijn vrouw voor het raam staande, in alle bijzonderheden kon zien. Na gedurende een paar uren met ongeduld naar de komst van het luchtschip te hebben uitgezien, niet precies wetende, waar het te voorschijn zou komen, ontdekte ik het om 10.48 vlak boven de huizen en boomen in Zuidelijke richting, natuurlijk op grooten afstand. Een nevelige, vischvormige silhouet schoof langzaam naar het Westen en kwam tegelijk snel nader. […] Vijf minuten, nadat het hier in het zicht was gekomen, werd het snorren van de vijf motoren hoorbaar. […] Het luchtschip naderde nu zeer snel, zoodat gaandeweg bijzonderheden zichtbaar werden, de vijf motorgondels, de ramen van de groote cabine onder het voorste gedeelte, de wapperende Duitsche vlag en de overlangsche banen van het zilvergrijze omhulsel. […] Talrijke menschen stonden langs de wegen en op de daken der huizen en sloegen stil het prachtige luchtschip gade. […] Om vijf minuten over elf wendde het den steven in een grote boog naar het Noordoosten en verdween daarna spoedig in de verte. [1]

19370507 Haagsche Courant

Voorpagina Haagsche Courant, 7 mei 1937: ‘’s Werelds grootste luchtschip tot een vormeloozen wrakhoop verbrand’ (foto: Delpher)

De aandacht in de Nederlandse media was in oktober 1929 enorm, maar ook in de jaren die volgden was het steeds groot nieuws als een zeppelin – meestal: de Graf Zeppelin – ergens in het land te zien was. Zo werden in juni 1931 de inwoners van Den Haag en omgeving ‘verrast door het passeren boven de Residentie van de Graf Zeppelin’, die bij wijze van uitzondering op weg was naar IJsland: ‘te 1 uur koerste het luchtschip boven Den Haag en Scheveningen, waar het duidelijk waarneembaar was.’ [2] Een jaar later maakte het luchtschip een pleziertochtje voor geïnteresseerden en landde het op vliegvelden in Twente en Rotterdam; opnieuw vloog het over Den Haag. [3] Nog in 1936 was het nieuws als er een zeppelin over Nederland vloog, ook al was het ’s nachts. [4] De ontwikkeling van de Hindenburg, die voorzien was van enorme swastika’s op de staart, werd nauwlettend gevolgd; opnamen van de eerste proefvlucht waren in de filmtheaters te zien. [5] Uiteraard werd ook de ondergang van het luchtschip breed uitgemeten in de kranten en haalden de beelden van de ramp alle bioscoopjournaals. Willem van Genk was toen net tien jaar oud.

De zeppelin komt in het vroege werk van Van Genk nauwelijks voor. Op de 27 tekeningen die in 1964 geëxposeerd waren in Hilversum, is alleen in de linkerbovenhoek van Frankfurt – door Van Genk in alle hoeken van swastika’s voorzien – de vage contour van het luchtschip te onderscheiden. Wel was in Hilversum een werk te zien met de binnenzijde van een station, waarvan de gebogen rasterstructuur sterk doet denken aan die van een zeppelin. Het werd enkele maanden later in Düsseldorf verkocht en door Schmela omschreven als ‘Bahnhof mit Lokomotiven’. [6] De reportage van Brandpunt over de tentoonstelling in Hilversum bevat een afbeelding van het werk, evenals de uitnodiging die Schmela rondstuurde voor de tentoonstelling in Düsseldorf. Waarschijnlijk gaat het om nummer 22 uit de Hilversumse catalogus, Mockba (80 x 58 cm). [7]

Schmela Düssedorf 003

Mockba | ca. 1960 | gemengde techniek op papier | 80 x 58 cm | collectie onbekend

Vanaf het midden van de jaren zestig gaat de zeppelin nadrukkelijk zijn opwachting maken in werken van Van Genk, met grote exemplaren op Pilsen 2, World Aircraft I – KLM en vooral Het project Asbery – Havanna en Het project Asbery – Moskou. De staart van een van de zeppelins op World Aircraft I – KLM is getooid met swastika’s, ten teken dat het om een luchtschip uit de nazitijd gaat. Een zeppelin op een inzetstuk in Het project Asbery – Moskou kent een vergelijkbare staart. Het inzetstuk zelf heeft net als Frankfurt een rand met swastika’s in de hoeken. Een ander inzetstuk in dit werk toont een detail van een zijkant van een zeppelin met de tekst Graf Zeppelin. Op Het project Asbery – Havanna is onder meer te lezen Ondergang van de “Hindenburg” … † 6 Mai 1937.

Collage '78 detail

Detail Collage ’78 (1978)

Kleinere zeppelins komen bij Van Genk veelvuldig voor, onder meer op Collage 2000 Beljon Inc., Keulen, Brooklyn Bridge, Het Waarheidsfestival, Zelfportret in De Ark en Collage ’78. Op een titelloze tekening van rond 1990 legt Van Genk een ander verband tussen de zeppelin en het nazisme, door het luchtschip af te beelden boven het Olympisch stadion van Berlijn. In Collage ’78 grijpt hij terug op zijn periode bij De Ark in Boxtel, met een klein tondo waarin vaag zichtbaar een zeppelin met de tekst AIRSHIP ABOVE BOXTEL ’36. En inderdaad was in de Provinciale Noordbrabantsche en ’s Hertogenbossche courant van 27 augustus 1936 het volgende berichtje te lezen: ‘ZEPPELIN LANGS DEN BOSCH – Hedenochtend kwart over acht verscheen een zeppelin aan den Z. W. rand van Den Bosch boven de horizon. De Zeppelin welke ook te Boxtel gesignaleerd was, kruiste over Vught ten Westen van Den Bosch in de richting Utrecht.’


NOTEN

[1] “Uit Voorburg”, in: Het Vaderland, 14 oktober 1929.

[2] “De ‘Graf Zeppelin’ boven ons land”, in: Nieuwe Apeldoornsche Courant, 30 juni 1931.

[3]  “De Graf Zeppelin op Waalhaven”, in: Algemeen Handelsblad, 19 juni 1932.

[4] “Kort nieuws”, in: Soerabaijasch Handelsblad, 15 april 1936.

[5] “Bioscopen”, in: Haagsche Courant, 14 maart 1936.

[6] Brief van Alfred Schmela aan Pieter Brattinga, 15 oktober 1964 (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut).

[7] Willem van Genk in Koning der stations van Dick Walda: ‘Ik ben bang voor stoomlocomotieven en de zeppelinachtige overkappingen van een stationsgebouw. Kijk maar eens goed. Als je bijna je ogen dichtknijpt denk je dat er een zeppelin in het station binnen komt drijven. Maar het is de overkapping.’ (p. 21)