Wimmie (volgens Tiny)

Zusters Willem 002

De negen zusters van Willem van Genk. V.l.n.r. voorste rij: Jacqueline, Addy, Leny, Riet, Nora. Achterste rij: Tiny, Isabella, Agnes, Willy.

Let op: onderstaande tekst is in 2019 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

Voor zijn boek Koning der stations interviewde Dick Walda Tiny van den Heuvel-van Genk over haar broer. Uit bepaalde uitspraken is op te maken dat het gesprek plaatsvond kort na de tweede beroerte van Van Genk in het najaar van 1997, Tiny was toen 83 jaar. [1]  De paar honderd woorden die Walda van haar opschreef, vormen de kern van het beeld dat is ontstaan van de jeugd van Willem van Genk. Allereerst diens geboorte:

Toen Wim werd geboren was ik een meisje van 13. Het was feest: mijn moeder kreeg na negen dochters een zoon! Mijn vader was als een kind zo blij met zijn eerste jongen. De hele buurt wist het: er is een zoon geboren bij Chocolaterie Van Genk.

Kort na de geboorte ontstaat een ernstige situatie die alleen is overgeleverd in de versie van Tiny:

Maar ja, die zoon kreeg – als baby – een bloedziekte, moest direct naar het ziekenhuis. Er kwam bloed uit zijn ogen, zijn oren, zijn mond. Mijn vader heeft anderhalve liter bloed moeten geven om zijn zoon te redden. Dat was een moeilijke, spannende tijd. Het was erop of eronder met onze Wimmie. Maar hij redde het, dankzij mijn vader.

Deze episode wordt wel aangehaald als de oorzaak voor de mentale problemen van Van Genk. [2] Ook is dit mogelijk te verbinden met Jacqueline van Genks opmerking in Ver van huis, ‘En die jongen is normaal geboren hoor, heel normaal.’

Tiny vervolgt met een opmerking die niet direct met haar broer van doen heeft maar die wel een beeld geeft van de context waarbinnen de kinderen Van Genk opgroeiden:

Mijn vader wilde dat wij het ver zouden schoppen; hij wilde het beste voor zijn tien kinderen. Hij meende dat Frans de wereldtaal zou worden en daarom werden alle meisjes op kostschool gedaan in België. Het katholieke internaat in Leuven heette ‘Ecole du Commerce’. We moesten zakendametjes en zonnetjes van vader worden.

Over het internaat/de kostschool in Leuven is niets te vinden onder de naam die Walda noteert. Wel blijkt uit een gezinskaart uit 1925 van het Haagse Bevolkingsregister dat Tiny, Leny en Nora in oktober 1920 naar pensionaat en industrieschool Sacré Coeur in Moerdijk waren verhuisd, waarna ze in januari 1922 weer waren teruggekeerd naar Den Haag.

VvH - Tiny

Still uit Ver van huis – Tiny van den Heuvel-van Genk

Het verblijf in Leuven moet in ieder geval hebben geduurd tot 1933:

Op een dag voelde ik dat ik terug naar huis moest. Ik wist – noem het intuïtie – dat er iets met mijn moeder aan de hand was. […] Mijn moeder bleek ernstig ziek en overleed – toen onze Wim vier jaar was – aan kanker. Wim is toen door zijn zusje Noor en later ook door een tante in Bergen op Zoom grootgebracht […].

Na een opmerking over het eetgedrag van haar broer als kind (‘Wim was een cake-kind, hij lustte geen brood’) gaat Tiny in op de verhouding tussen haar vader en zijn zoon:

Mijn vader was in onze kindertijd altijd drukdoende met de Chocolaterie. Er ontstond een moeizame relatie tussen hem en Wim. Mijn vader kreeg absoluut geen vat op hem; hij wilde graag een keurig nette zoon, mooi matrozenpakje aan, nette kleren. Wim deed maar wat. Wij komen uit een welgestelde katholieke familie en dan hoor je er zo uit te zien. Colbertje, stropdasje, dat kenmerkt allemaal het keurig zijn. Wim leefde in een compleet eigen wereld, als kind zijnde al. Urenlang lag hij op de grond te tekenen. Hij was onbereikbaar voor iedereen en een matige leerling. Wim wist wel alles van verre landen, heel Europa had hij als kind al in zijn hoofd, compleet met de belangrijkste steden.

Dit komt overeen met opmerkingen van Willy en Jacqueline: het keurige gezin, de vader die teleurgesteld is in zijn zoon, de zoon die tekent, niet goed kan meekomen op school maar wel veel van verre landen en steden weet.

Een laatste opmerking van Tiny over de vroege jeugd van haar broer is een bron van speculaties en interpretaties geworden:

Wim was een tenger ventje, heel broos en breekbaar, vroeger net een meisje. Hij had van die mooie, goudblonde knallen. Totdat hij op een gegeven moment zei: Ik wil geen meid meer zijn, ik ga naar de kapper en weg met die krullen.

Tiny en Willem Willem

Willen van Genk op 5-jarige leeftijd met zijn zuster Tiny

Het haarfetisjisme van Van Genk op latere leeftijd wordt hiermee regelmatig in verband gebracht. Nog afgezien van biografische elementen is zijn fascinatie met haar onmiskenbaar in zijn werk, van meisjes met vlechten en vrouwen met specifieke kapsels tot een laat werk als Kapsalon (1988). In de documentaire Een getekende ziel (2011) van Theo Faber wordt een rechtstreeks verband gelegd met deze jeugdgebeurtenis, verder aangedikt en gekoppeld aan het overlijden van zijn moeder:

Z’n moeder streek ‘m vaak door z’n lange blonde haar en vader vond dat maar niets, zeker niet voor een jongen. Willem was vijf jaar toen z’n moeder overleed. In een impuls liet-ie z’n lange haar afknippen om bij z’n vader in de gunst te komen. Een vader die Willem regelmatig sloeg. De afgeknipte haren lieten bij Willem diepe sporen achter en zullen hem een leven lang achtervolgen. De getekende geest zou nooit meer zonder seksuele gevoelens naar dames met lange haren kunnen kijken. [3]

Kunsthistoricus Ans van Berkum formuleert dit even later in de documentaire als volgt:

Willem had, zeg maar, toen z’n moeder nog leefde, zolang z’n moeder nog leefde, ook een mooie kop met blonde krulharen. En toen z’n moeder overleed toen heeft-ie onmiddellijk zelf z’n krullen d’r af geknipt. Dus hij heeft iets met haar, later nog … zolang je haar hebt ben je een geliefd object, word je bemind door je moeder, en als hij later weer mensen ziet met lang haar dan wekt dat zijn gevoelens op van liefde en van de neiging aan te raken en de neiging daar dichter bij te komen.

Afgezien van een vergaande narrativisering (‘Z’n moeder streek ‘m vaak door z’n lange blonde haar’, ‘De afgeknipte haren lieten bij Willem diepe sporen achter en zullen hem een leven lang achtervolgen’) bevat deze versie van de gebeurtenissen rond het afgeknipte haar elementen die niet uit het interview van Tiny met Dick Walda komen: dat hij zijn haar ‘in een impuls’ liet afknippen, dat hij zijn haar liet afknippen ‘om bij z’n vader in de gunst te komen’, het verband dat wordt gelegd tussen het hebben van haar en het hebben van moederliefde. [4] Tiny heeft eind jaren negentig ook gesproken met de samenstellers van Een getekende wereld (1998), maar deze gesprekken zijn niet vastgelegd of verloren gegaan. [5] Het kan dus zijn dat Van Berkum zich baseert op die gesprekken, al geeft ze geen bron.


NOTEN

[1] “Tine van den Heuvel-van Genk spreekt” in: Walda, Koning der stations, pp. 30-38. Uiteraard zou de tekst ook gemaakt kunnen zijn op basis van meerdere interviews.

[2] Bij het RKD in Den Haag bevindt zich in de map Willem van Genk een getypt document van twee pagina’s met als titel “Biografie van Willem van Genk”. Hierin staat onder meer de zin ‘Door zuurstof gebrek vlak na zijn geboorte kon hij minder goed leren.’ Auteur en bron zijn onbekend.

[3] De dvd met de documentaire is commercieel nooit uitgekomen vanwege de hoge kosten van de muziekrechten en is ook nooit op televisie vertoond. Op YouTube is een ingekorte versie te zien (geraadpleegd 1 december 2019), maker Theo Faber was zo vriendelijk mij de lange versie toe te sturen waaruit ik hier citeer.

[4] Tiny legt in het interview met Walda geen verband tussen het overlijden van haar moeder en het afgeknipte haar van haar broer. Wel: ‘Wim’s andere obsessie is dat haar, vooral láng haar. We hadden een oude tante met een knotje. Dat mens moest d’r knotje losmaken, dan kon onze Wim kijken. Dan raakte hij over z’n toeren.’ (Koning der stations, p. 36)

[5] Cf. Van Berkum e.a., Een getekende wereld, p. 11 (noot 7, noot 11), p. 12 (noot 15, noot 16), p. 14 (noot 20).

Wimmie (volgens Willy en Jacqueline)

Naamloos

Jeugdfoto’s van Willem van Genk

Let op: onderstaande tekst is in 2019 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

Gegevens over de jeugd van Willem van Genk zijn voor een groot deel afkomstig van vier bronnen: zijn zusters Willy, Tiny en Jacqueline, en de kunstenaar zelf. Daarnaast zijn er verhalen van andere familieleden en externe bronnen uit archieven. Beginnen we met Willy, die aan het woord komt in het interview met Bibeb uit 1964:

Willy

Willy van Genk met de oudste dochter van haar zuster Nora

‘Hij voelt zich zo laag, […] dat heeft-ie altijd gehad en we zijn toch van een heel goeie familie.’ En ze vertelt van haar moeder, die stierf toen haar broer (de enige met 9 zusters) 4 jaar was en van haar vader, die in ‘t verzet was, net als zij zelf. […]

Ze haalt een groot boek (soort geweldig kasboek) waarin haar vader, na de oorlog schreef over z’n vakantiereizen in Nederland. Keurig beschreven bladzijden met gekleurde letters in de titels en kleine versieringen. ‘Vader zei altijd tegen Wim: Jij bent de jongste, je moet je bek houden. Dat zei hij als ze discussieerden over die landen. Wim wist ‘t beter, maar vader was nu eenmaal zo.’

‘Hij deed Wim, toen hij klein was, in een weeshuis, omdat ie geen zin had in leren. Hij wou altijd tekenen. Vader had een goeie baan, hij wist dat ‘t niet meevalt een goeie betrekking te krijgen. Wim moest leren rekenen. Vader gaf hem klappen om z’n kop. 5 klappen om z’n kop en 12 klappen, hoeveel zijn er dat?’ Ze lacht, een grimas.

Dit is het oudste fragment dat is nagelaten waarin we iets te horen krijgen over de jeugd van Willem van Genk. Willy is hier veertig jaar oud, haar vader is nog geen zes jaar dood. Duidelijk is dat de relatie tussen vader en zoon bepaald niet goed was, al gaat het wat ver om, zoals soms in Engelstalige publicaties wordt gedaan, te spreken van een ‘abusive father’. [1] Een vader die een zoon slaat is in de jaren dertig eerder regel dan uitzondering. Wel zal de frustratie over de teleurstellende stamhouder Jozef van Genk hardhandiger dan gemiddeld hebben gemaakt.

Tegen de tijd dat de eerste interesse in de achtergrond van Willem van Genk begon op te komen, waren nog maar twee van zijn zusters in leven: Tiny en Jacqueline. Van die laatste zijn drie fragmenten bekend waarin ze het heeft over de jeugd van haar broer. In de documentaire Ver van huis (2001) van Dick Walda en Jan Keja is ze rechtstreeks te zien en te horen, hoewel niet altijd even samenhangend en verstaanbaar – ze is op dat moment ongeveer tachtig jaar:

En weet je … weet je hoe dat ging dan, en dan werden we ongeduldig en [onverstaanbaar] je ken toch wel ’s wat zeggen dit en dat, en dan ging-die vloeken: ‘Radio aan, radio aan, Wimpie wil muziekie, Wimpie wil muziekie horen. Wimpie wil muziekie horen, radio aan!’ ‘Ja, maar jongen, je moet nou slapen, dat mag niet,’ zei m’n moeder dan. ‘Nee, Wimpie wil muziekie horen, Wimpie …’ Maar ja, ze gaven ‘m toch z’n zin niet hoor want die radio die … die bleef af. ‘Nou ga je slapen.’ Dan kwam ze ’s kijken, ‘m toedekken, maar … nee hoor, hij kreeg niet … en huilen, en huilen. Wimpie wil muziekie horen …

VvH - Jacqueline

Still uit Ver van huis – Jacqueline van Genk

Ik zal je nou nog ’s iets vertellen van … toen … toen was-t-ie, toen zat-ie al te tekenen hoor, dat was in ’t begin, dat heb ik nog mee … was ik op vakantie, en … toen, m’n moeder was nog goed, die stond in de zaak, en pa die kwam naar achteren, en zei die: ‘Wimp? Wimpie waar ben je, Wimpie?’ En hij gaf geen swoef, en … die wou wat aandacht, m’n vader, hè, want die zegt ‘m’n enigste zoon,’ want hij werd zo blij dat-ie een jongen had, hij heb nog het hele café getrakteerd z’n … dinge, omdat-ie een jongen kreeg. Telkens was ’t een meid, hij wou maar vier kinderen hebben en telkens kwam d’r een meid, telkens kwam d’r een meid, en … hij zeg: alwéér een meid! Nou, zeg m’n moeder, nou hou ik d’r mee op, nou zijn het er negen, nou kunnen we niet meer.

Af en toe moest-ie wel op de bliksem hebben, en dat had-ie in z’n jeugd niet gehad. In z’n jeugd is-ie in de watten gelegd. Maar wel pakte z’n moeder het af [onverstaanbaar] kijk ’s pa wat-ie allemaal getekend, de tafel, de stoelen, ‘t dressoir hè? Zelf de beeldjes op het dressoir, de portretjes, alles had-ie getekend. Nou, nou, nee, o, zegt-ie, dan gaat-ie naar de academie hoor, dan sturen we ‘m terug, want op de academie heb die jongen niks geleerd. […] En die jongen is normaal geboren hoor, heel normaal.

Interessant zijn in dit citaat de glimp die we opvangen van moeder Maria van Genk, en de vroege interesse in muziek en natuurlijk tekenen van de kunstenaar. Verder vraagt het fragment om veel interpretatie en zijn sommige zaken in te vullen of te begrijpen vanuit andere bronnen.

Jacqueline en Willem

Jacqueline en Willem

Een tweede, uiterst kort fragment waarin Jacqueline aan het woord komt stamt uit 2000 en is afkomstig uit een gesprek dat Ans van Berkum met haar had voor een artikel in het tijdschrift Psychoanalytische perspectieven. Naast een paar opmerkingen die vooral bedoeld lijken om de spreekster te typeren, zegt ze over een elektrische speelgoedauto die ze aan Van Berkum geeft: ‘Neem maar mee. Daar speelde hij vroeger altijd mee. Als jochie. Gek op auto’s. Op treinen overigens ook.’ [2]

Het derde fragment waarin Jacqueline aan het woord komt over haar broer is ongeveer uit dezelfde tijd, al werd het pas recentelijk openbaar. Het gaat om het verslag van een bezoek dat Dick Walda aan haar bracht aan het einden van de jaren negentig. Hij nam het op in een tweede, uitgebreide en aangepaste druk van zijn boek Koning der stations dat in 2019 verscheen. Jacqueline:

Over die vader van me. Hij heeft m’n moeder uitgewoond, die arme lieve vrouw. Hij beukte en neukte maar door. Want hij moest en zou een stamhouder hebben. Dat werd Wimmie, achgottegot.
Die vader heeft er veel kopzorgen van gehad; want hij had zich de stamhouder heel anders voorgesteld. [….]
Dat jong wilde maar twee dingen: naar muziekje luisteren. En tekenen, tekenen. Rekenen kon hij niet.
Vader hield van de harde aanpak.
Hij zei: zachte heelmeesters maken stinkende wonden. Hij gaf Wimmie klappen op z’n kop.
Vijf klappen… wachten en riep dan je hebt er nog zes te goed.
Hoeveel is dat samen Wimmie?
Het ge… ge…
En dan zei m’n broertje: Genk.
Nee zei m’n vader het gekkengetal.
Elf… en dan kreeg hij nog zes klappen.
Wimmie gaf geen krimp. Niet janken.
Hij bleef doodstil zitten
Het is nooit meer goed gekomen tussen de ouwe en zijn stamhouder. Is niet zo vreemd he? [3]

Hier dus weer het verhaal van de klappen en het leren rekenen, nu met het saillante detail van gekkengetal/Genk. Jozef van Genk had zich de stamhouder heel anders voorgesteld, en toen overleed ook nog zijn vrouw.


NOTEN

[1] ‘When he was five, his mother died, leaving the young boy dependent on his abusive father’ (Wikipedia, geraadpleegd op 27 november 2019).

[2] Ans van Berkum, “Van Genks utopia en de grauwheid van het bestaan”, in: Psychoanalytische perspectieven 22 (2004), nr. 1, pp. 7-18 (aldaar 10).

[3] Dick Walda, Koning der stations. Tweede, uitgebreide en herziene druk, Amsterdam 2019, p. 54. Uit het gesprek wordt al geciteerd in een tekst van Ans van Berkum uit 2010, “Een vogel boven de stad” (in: Museum Dr. Guislain / Stichting Willem van Genk, Willem van Genk bouwt zijn universum, Tielt 2010, pp. 32-103), p. 79.

Zondagsschilder

Praag

Praag | ca. 1964 | gemengde techniek op hardboard | 132,5 x 131,5 cm | Stichting Willem van Genk, Haarlem

Let op: onderstaande tekst is in 2019 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

1964 was een belangrijk jaar in het leven van Willem van Genk. Niet alleen had hij solotentoonstellingen in Hilversum en Düsseldorf en mocht hij deelnemen aan een groepsexpositie in het Haags Gemeentemuseum, ook eindigde zijn werk bij de AVO-werkplaats. Hij trok in bij zijn jongste zuster Willy en kon zich nu volledig op zijn kunst toeleggen. [1] Helaas kregen de successen uit 1964 geen vervolg. Pieter Brattinga was voortvarend begonnen met het zoeken van expositie- en verkoopmogelijkheden in het buienland, maar na de tentoonstelling in Düsseldorf was de klad in zijn activiteiten gekomen en moest Van Genk het, met een beetje hulp van zijn familie, zelf zien uit te zoeken. [2]

In 1966 deed Van Genk mee aan een prijsvraag voor zondagsschilders van de VARA, met in totaal zo’n 1700 deelnemers. De jury stond onder voorzitterschap van Hans Redeker en bestond verder uit Han Mes, Els de Haas, William D. Kuik en tekenaar Peter de Vos. Naast zes prijzen waren er vier eervolle vermeldingen (diploma’s), onder meer voor Van Genk met een werk getiteld Spoorwegen. De winnende inzendingen werden samen met die van een aantal andere finalisten getoond in De Vishal in Haarlem van 12 november tot en met 18 december 1966, onder de titel Nederlandse zondagsschilders: de droomwereld der naïeven. Naast Spoorwegen was daar van Van Genk ook het werk Praag te zien. Na Haarlem reisde de tentoonstelling door naar Schiedam en Groningen. [3]

Knipsel

Kathedraal Pilsen, ca. 1965 (detail): Wenzelsplatz PRAHA

Praag is uitgevoerd op hardboard en is een van de oudst bekende werken met deze ondergrond. Net als Kathedraal Pilsen is het vermoedelijk ontstaan naar aanleiding van de groepsreis naar Tsjechoslowakije die Van Genk in 1963 maakte. De twee bovenste panelen van het werk tonen samen een uitzicht over het Wenceslausplein vanaf het bordes van het Nationaal Museum. Op het plein is onder meer een 1 mei-parade te zien. Diezelfde datum is ook op de voorstelling aangebracht die de twee onderste panelen beslaat, maar hier is de aandacht vooral gericht op een trolleybus, een taxi en een tram in een straat in Praag. Mogelijk gaat het om de Národní (voorheen Národní třída), de grote straat die de stad in loopt vanaf de historische Brug van de Legioenen en waarlangs gebouwen staan als het Nationaal Theater en de Sint-Ursulakerk.

Terug naar Nederland, dat in de tweede helft van de jaren zestig de smaak van de naïeve schilderkunst te pakken leek te hebben. [4] Op 15 september 1967 was in de Haarlemse Vishal de tentoonstelling De eigen wereld van 12 vrijetijdsschilders te zien: ‘Tentoongesteld worden werken van de prijswinnaars van de vorig jaar door de VARA uitgeschreven prijsvraag voor zondagsschilders.’ [5] Van Genk was op deze tentoonstelling met zeven werken vertegenwoordigd, waarvan er zes waren uitgevoerd in olieverf op hardboard. Daaruit bleek dat hij inderdaad kort voor de expositie in Hilversum was overgestapt op deze werkwijze, waarschijnlijk onder invloed van zijn lessen aan de kunstacademie. Daarnaast had hij nu ook iets meer financiële armslag gekregen en kon hij werken in zijn eigen woning. Parallel aan deze nieuwe werkwijze was hij begonnen met het samenvoegen van oudere tekeningen tot collages, maar daarvan was in zijn werken voor De eigen wereld van 12 vrijetijdsschilders nog weinig te zien. [6]

Tube Station

London Underground (Tube Station) | 1959 | gemengde techniek op papier | 75 x 124 cm | Collection de l’Art Brut, Lausanne

Zijn grootste succes als zondagsschilder beleefde Van Genk later in 1967, toen hij deelnam aan een landelijke schilder- en tekenwedstrijd van Co-op Nederland. Eerst werd hij, uit een totaal van 4382 inzendingen, uitgeroepen tot beste zondagsschilder van Zuid-Holland met de tekening Tram en spoorwegen.  Als prijs hiervoor ontving hij schildermateriaal ter waarde van fl. 100,–. Het werk van alle regionale prijswinnaars was van 25 november tot 3 december 1967 te zien in de expositiezaal van De Doelen in Rotterdam. Ook daar won Van Genk de eerste prijs, een geheel verzorgde veertiendaagse vliegreis naar Amerika en Canada, die hem werd uitgereikt door jurylid Mies Bouwman. [7]


NOTEN

[1] ‘Het jaar dat dit interview werd geschreven werd hem het werk en zijn salarisje waarvan hij kon sparen voor zijn reizen afgenomen.’ (Bibeb, “Ik ben een stuk grijs pakpapier”, p. 111) Van Genk zelf tegen Dick Walda: ‘Hier ben ik in ’64 komen wonen. De Harmelenstraat was toen nog een nette straat’ (Walda, Koning der stations, p. 27).

[2] Naast Addy en Peter Persoon bekommerde volgens Tiny van den Heuvel-van Genk ook haar man Theo zich in zakelijk opzicht om zijn zwager: ‘Mijn man heeft – toen Wim bekender werd – gezorgd voor zijn zakelijke contacten’ (Walda, Koning der stations, p. 34).

[3] Informatie onder meer ontleend aan: “Zondagsschilders in Haarlem”, in: De Tijd, 9 november 1966; Hans Renders, “De droomwereld der Hollandse naïeven. Eerste overzicht in Haarlemse Vishal”, in: Algemeen Handelsblad, 17 november 1966; H.K., “In de droomwereld der naïeven schijnt meestal de zon”, in: Het Vrije Volk, 21 januari 1967.

[4] Over het verschil tussen zondagsschilderkunst, naïeve schilderkunst en verwante categorieën m.b.t. het werk van Van Genk werd onderzoek gedaan door kunsthistoricus Jos ten Berge van de Vrije Universiteit Amsterdam. Ten Berges artikel “’Verwarrend uniek’: Een etiketteringsgeschiedenis van Willem van Genk” zal in 2020 verschijnen in een boek over Van Genk. Cf. “Willem van Genk in the Outsider Art Museum in the Hermitage in the Newspaper” (geraadpleegd op 24 november 2019).

[5]  Algemeen Handelsblad, 12 september 1967.

[6] Bij één werk, London Underground (1959), staat in de tentoonstellingscatalogus als techniek aangeduid ‘c’; waarschijnlijk staat dit voor “collage”. Het werk in kwestie is bekend onder de naam Tube Station of Tubestation en is in het bezit van de Collection de l’Art Brut in Lausanne. De website geeft als techniek ‘techniques diverses et collage’ en als datering 1970 (geraadpleegd op 24 november 2019).

[7] Informatie onder meer ontleend aan: “Amateurschilders exposeren werk van Co-opwedstrijd”, in: Het Vrije Volk, 6 november 1967; “Hagenaar wint Co-op tekenwedstrijd”, in: Het Parool, 27 november 1967; “W. van Genk wint eerste prijs Co-op schilderwedstrijd”, in: Het Vrije Volk, 27 november 1967

Jozef van Genk

Let op: onderstaande tekst is in 2019 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

De moeder van Willem van Genk, Maria van Genk-Hoogstraten, overleed op 25 november 1932, toen haar zoon vijf jaar oud was. Hij zal daarom geen concrete herinneringen aan haar hebben gehad, hooguit vage associaties. Maria Hoogstraten was volgens haar huwelijksakte van beroep ‘modiste’, net als enkele van de oudtantes van Willem van Genk uit Bergen op Zoom. Ze was dertig toen ze trouwde, haar vader was op dat moment al meer dan vijftien jaar dood dus ze had ruimschoots de tijd gehad voor het opbouwen van een eigen leven en daarmee ook voor een opleiding en uitoefening van een beroep.

Ouders Willem

De ouders van Willem van Genk, Maria van Genk-Hoogstraten en Jozef van Genk

Over vader Jozef van Genk zijn meer gegevens te vinden. Geboren in 1887 werd hij in 1906 ‘afgekeurd voor militaire dienst wegen[s] een gebrek aan de ogen. Zijn lengte was toen 1,71 cm.’ [1] Na zijn huwelijk met Maria Hoogstraten in 1913 verhuisde hij van Oudenbosch naar Roosendaal, waar in 1914 en 1915 zijn twee oudste dochters werden geboren. In oktober van dat laatste jaar vertrok het gezin Van Genk naar Den Haag, met als adressen onder meer Westeinde 257, Malakkastraat 6 en Renbaanstraat 7. In 1925 vond opnieuw een verhuizing plaats, dit keer naar Voorburg waar zoon Willem werd geboren.

In het adresboek van Roosendaal van 1914 staat Jozef van Genk vermeld als ‘winkelier’. Zowel in zijn eigen familie als in die van zijn vrouw kwamen diverse middenstanders voor, waarbij de negotie vaak in het verlengde van een ambacht (meubelmaker, schilder) lag. Dit was bij hem niet het geval: in zijn huwelijksakte wordt hij aangeduid als ‘fruithandelaar’ en dit blijft ook in andere officiële documenten terugkomen. Toch zal zijn oudste dochter Tiny later tegen Dick Walda zeggen dat haar vader een chocolaterie bezat. [2] Waar hij echter ook in handelde, het succes ervan lijkt wisselend te zijn geweest: zowel in 1914 als 1918 was in de Nederlandsche Staatscourant de mededeling te lezen dat hij ‘in staat van faillissement’ was verklaard, waarbij dit in het tweede geval binnen enkele weken weer werd opgeheven.

1914-1918 Nederlandsche Staatscourant

Mededelingen over faillissementen van Jozef van Genk in de Nederlandse Staatscourant, resp. 6 februari 2014 (boven), 2 september 1918 (midden) en 28 september 1928 (onder)

Jozef van Genk hertrouwde op 9 mei 1934 in Den Haag met Maria Anna Heesen, weduwe van Herman Johan Christiaan van Vlaardingen. De bruidegom was zesenveertig jaar oud, de bruid veertig; twee boden van de gemeente waren getuigen. In de huwelijksakte wordt Jozef van Genk nog steeds als ‘fruithandelaar […] wonende te Voorburg’ omschreven. Tiny van Genk over de tweede echtgenote van haar vader: ‘Hij vond een nieuwe vrouw, een Amerikaanse. Zij nam kinderen mee uit een vorig huwelijk.’ [3] Maria Heesen kwam uit Huisseling en Neerloon, en was dus geen Amerikaanse. Wel blijkt haar eerste man, afkomstig uit Zwolle, in 1931 overleden te zijn in Rochester in de staat New York. Het enige kind uit hun verbintenis was een dochter, Christina Johanna, geboren in 1918. [4]

Kort na zijn tweede huwelijk verhuisde Jozef van Genk weer naar Den Haag en ging hij volgens zijn oudste dochter werken voor de Haagse Arbeidsinspectie. In mei 1940 was hij 52 jaar oud. Tiny:

Onze vader was in de oorlog werkzaam bij de Arbeidsinspectie en beschikte zodoende over veel mogelijkheden om mensen te laten onderduiken en ze vooral aan valse papieren en bonkaarten te helpen. Op een gegeven moment is de verzetsploeg van mijn vader opgepakt door de Duitsers. Hij is als enige de dans ontsprongen, alle anderen zijn doodgeschoten. Mijn vader wist via het ziekenhuis, waarin hij na de verhoren terecht was gekomen, te ontsnappen. […] Hij is via Schijndel naar Frankrijk gereisd, naar het plaatsje Nerac in Bourgondië, waar hij in een groot kasteel terecht kwam. [5]

Wanneer deze gebeurtenissen plaatsvinden, is onduidelijk. Tiny zegt ergens in haar verhaal ‘We woonden toen in de Magnoliastraat’, en Magnoliastraat 10 was in ieder geval al in juni 1941 het adres van de familie Van Genk. [6] Desalniettemin verschijnt begin 1942 een opmerkelijk bericht in een dagblad in het oosten van Nederland:

Uit een exploit, den 10den Februari 1942 door den ondergeteekenden deurwaarder beteekend op de wijze, voorgeschreven bij art. 4. lid 7 van het Wetboek van Burg. Rechtsv. blijkt, dat ten verzoeke van JOHANNES HENDRIKUS HERMANUS VAN DER GRAVEN, koopman, wonende te Enschede, te dezer zake domicilie gekozen hebbende te Enschede aan de Haaksbergerstraat no. 21 ten kantore van den procureur Mr. L. M N. Schweitzer is gedagvaard: JOSEPHUS JOHANNES MARIA VAN GENK, zonder bekende woon- of verblijfplaats, echtgenoot van Maria Anna Heesen, pensionhoudster, wonende te Enschede om bij procureur te verschijnen ter Civiele Terechtzitting der Arrondissements-Rechtbank te Almelo van Woensdag 15 April 1942 des voormiddags te tien ure, ten einde zich te hooren veroordeelen tot vanwaardeverklaring van een door den ondergeteekenden deurwaarder op 4 Febr. 1942 gelegd revindicatoir beslag met verdere vorderingen. [7]

De tekst roept een aantal vragen op: waarom werd van Jozef van Genk vermeld dat hij ‘zonder bekende woon- of verblijfplaats’ is? Waarom woonde en werkte Maria Heesen in Enschede? En vooral: waar ging dit om?

Maria Heesen overleed in juni 1951 – in Enschede. Jozef van Genk trouwde acht maanden later voor een derde keer, met Leonarda Pennekamp uit Den Haag. Zij was dochter van een smid, weduwe van fabrieksarbeider Hendrik van der Wal en moeder van een zoon die in 1911 twee maanden na de huwelijksvoltrekking werd geboren. Het gaat hier om ‘Henk […], de zoon van Leni, zijn vaders derde vrouw […]. Henk had in de oorlog met zijn fascistische sympathieën niet helemaal aan de goede kant gestaan’. [8] Leonarda Pennekamp overleed in juni 1954. Jozef van Genk hertrouwde dit keer niet en overleed zelf op 3 oktober 1958 in Den Haag.


NOTEN

[1] Website Bijmans, geraadpleegd op 14 november 2019. Marijke Bijmans is een kleindochter van Jozef van Genk.

[2] Walda, Koning der stations, pp. 30-31. De chocolaterie figureert eveneens in de eerste grote monografie over Willem van Genk uit 1998, waarbij men zich andermaal baseert op een interview met zus Tiny. Cf. Van Berkum e.a., Een getekende wereld, p. 11.

[3] Walda, Koning der stations, pp. 31-32.

[4] Informatie afkomstig van deze website (geraadpleegd op 15 november 2019).

[5] Walda, Koning der stations, p. 35.

[6] Onderdeel van de tentoonstelling Woest is een kaft van een schoolboek van Willem van Genk met genoemde datum en adres. Volgens de website Oozo gaat het om een (boven-) ‘woning uit 1924 […]. Het pand heeft een oppervlakte van 110 m² en heeft 4 kamers waarvan 3 slaapkamers.’ (Geraadpleegd op 16 november 2019.)

[7] Tubantia, 13 februari 1942

[8] Van Berkum e.a., Een getekende wereld, p. 38. Een bron ontbreekt, maar vermoedelijk is Tiny weer de informant.

Hilversum (2)

Dit is het tweede deel van een tekst die eerder in iets andere vorm verscheen onder de titel “De eenheid van het spinnenweb. Willem van Genk bij Steendrukkerij De Jong & Co.” Het eerste deel is hier te vinden.

Brandpunt 04e

Still uit de Brandpunt-reportage over Van Genk’s fantastische werkelijkheid – Joop Beljon in gesprek met een reporter van Brandpunt

Let op: onderstaande tekst is in 2019 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

Een van de motieven van Joop Beljon om de tentoonstelling bij Steendrukkerij de Jong & Co. te organiseren, was om Van Genk meer financiële armslag te geven. De academiedirecteur was verbolgen over het feit dat de kunstenaar de tijd noch de ruimte had om zijn talent te ontwikkelen: overdag moest hij geestdodend werk verrichten in de AVO-werkplaats en ’s avonds liep hij vier kilometer naar zijn zuster Willy om in haar warme huiskamer te kunnen tekenen. Zelf woonde hij in een armoedig pension, op een minuscule kamer die hij met een zwakzinnige grondwerker moest delen. Hij verdiende veertig gulden per week, waarvan hij vijf gulden in handen kreeg als zakgeld. Enige financiële steun in de vorm van een prijs of een subsidie zou volgens Beljon al veel helpen. Van Genks zwager Peter Persoon, echtgenoot van zus Addy van Genk, had zich opgeworpen als zaakwaarnemer.

Het kostte de organisatoren nog enige moeite om de werken van Van Genk gereed te maken voor expositie. Veel stukken waren gemaakt op aan elkaar geplakte stukken papier die eerst op linnen bevestigd, daarna geprepareerd en uiteindelijk ingelijst moesten worden. Er werden zevenentwintig ingekleurde pentekeningen tentoongesteld, vrijwel allemaal stadsgezichten. Negen werken, waaronder ook een afbeelding van een tank en een close-up van een trein die een station binnenrijdt, waren getiteld “Mockba” (Moskou). Tot aan de dag voor de opening werd Van Genk zelf in het ongewisse gelaten over de expositie – Beljon vreesde dat hij het niet goed zou vinden of bang zou worden. Het was dan ook onzeker of de kunstenaar bij de opening van zijn tentoonstelling op zaterdagmiddag aanwezig zou zijn.

Die vrees bleek ongegrond: Van Genk verscheen en leek het niet onprettig te vinden om in het middelpunt van de belangstelling te staan. De opkomst was groot, wellicht ook omdat de tentoonstelling werd geopend door de schrijver Willem Frederik Hermans. Hermans was bepaald kritisch over veel moderne kunst – de term “experimenteel” achtte hij onjuist – maar zag in Van Genk een maker die iets uitzonderlijks vermocht: ‘Elke lijn die Van Genk zet, stelt iets voor uit het dagelijks leven op straat. Maar toch staan alle heterogene dingen die op straten en pleinen kunnen worden aangetroffen in relatie tot elkaar. Gevels, bestrating, voertuigen en de dingen waaruit deze grote eenheden zijn samengesteld: stenen, vensters, ornamenten, reclameborden, allerlei opschriften, plaveisel, zebrapaden, rotondes, vluchtheuvels, rails, wissels, stroomdraden. Al deze details vormen met elkaar een eenheid. Een eenheid die misschien op zichzelf een soort abstract patroon vormt, maar misschien is ook dit patroon goed beschouwd niet helemaal abstract en vormt het een reële eenheid. De eenheid van het spinnenweb.’ Hermans besloot: ‘Zijn tekeningen zijn huiveringwekkend mooi, maar zullen velen herinneren aan iets dat zij liever vergeten.’ [1]

Hoewel gering van omvang kreeg Van Genk’s fantastische werkelijkheid veel aandacht in de media. Hoogtepunten waren de genoemde televisiereportage voor Brandpunt en een uitgebreid interview met Bibeb in Vrij Nederland. In de televisiereportage kwam ook de kunstenaar zelf even aan het woord, maar hij had duidelijk moeite om coherente antwoorden te formuleren op de vragen die hem werden gesteld. [2] Het interview met Bibeb gaf een gedetailleerd, schrijnend beeld van de omstandigheden waaronder Van Genk moest werken. Naast de kunstenaar zelf kwamen zijn betweterige zwager Peter Persoon en zijn zusters Addy en Willy aan het woord. Bibeb bezocht de woningen van de familieleden, de AVO-werkplaats en het kosthuis van Van Genk. Uiteindelijk reisde zij met hem naar de tentoonstelling in Hilversum. [3]

19640403 Vrije Volk

Advertentie uit Het Vrije Volk, 3 april 1964


NOTEN

[1] W.F. Hermans, ‘De werkelijkheid van Willem van Genk’, in: Kunst van nu 1 (1963-1964), nr. 5, pp. 8-9. Voor de kunstopvattingen van Hermans, zie met name zijn essay “De lange broek als mijlpaal in de cultuur” uit 1951, herdrukt in: Carel Willink, De schilderkunst in een kritiek stadium, Amsterdam 1981, pp. 59-85. Willem Otterspeer geeft in het tweede deel van zijn Hermansbiografie een verslag van de opening (De zanger van de wrok, Amsterdam 2015, pp. 362-364).

[2] Dick Walda tekent dertig jaar later uit de mond van Van Genk op: ‘Er was een uitzending van Brandpunt. Ik schrok van m’n kop. Vreselijk vond ik dat. Ik heb helemaal niet geluisterd naar wat er gezegd werd.’ (Koning der stations. Episoden uit het leven van Willem van Genk, Amsterdam 1997, p. 26)

[3] Bibeb, ‘Wim van Genk: Ik ben een stuk grijs pakpapier’, in: Bibeb & VIP’s, Amsterdam 1965, pp. 111-123. Oorspronkelijk verschenen in Vrij Nederland, 4 april 1964.

Woest

Merchandise 009 (800x512)

Deze blog gaat over Willem van Genk. Over de persoon, maar vooral over het werk. Directe aanleiding was de grote Van Genk-tentoonstelling Woest in het Outsider Art Museum in Amsterdam – kijk, daar heb je het al, je kunt geen drie zinnen over Van Genk schrijven of het woord ‘outsider’ duikt op. En dat is meteen ook het probleem: eens een outsider, altijd een outsider. Zelfs de grootsten onder de kunstenaars wier werk onder de outsider art wordt geschaard (naast Van Genk bijvoorbeeld ook Adolf Wölfli of Henry Darger) krijgen het etiket eigenlijk nooit meer afgeschud. Is dat een probleem? Ik denk van wel. Het plaatst de kunstenaar, en daarmee diens kunst, in een bepaalde hoek. Een hoek die een serieuze beschouwing van het werk in de weg staat en die ervoor zorgt dat er altijd een niet meer te slechten muur komt te staan tussen dat werk en de reguliere kunst.

In het geval van Willem van Genk (of van Wölfli, of van Darger) ligt de nadruk op diens vermeende verstandelijke beperkingen. Gevolg is dat men het gerechtvaardigd vindt om een tentoonstelling te maken die ‘een reis door zijn hoofd’ heet te zijn, waarbij het hele oeuvre chronologisch ongedifferentieerd door elkaar komt te hangen. Alsof Van Genk tientallen jaren lang tegelijkertijd bezig was met het schilderen van overvolle drieluiken, het in elkaar knutselen van trolleybussen, het tekenen van gedetailleerde stadsgezichten, het maken van collages en zo nog het een en ander, gehuld in een zwarte regenjas terwijl hij aan één stuk door kapsalons bezocht. Daar valt veel over te zeggen en dat gaat in deze blog ook gebeuren, als de omstandigheden dat toelaten.

Woest, heet de tentoonstelling in Amsterdam. ‘Kunstenaar Willem van Genk was een leven lang woest’, kopte Trouw naar aanleiding van de tentoonstelling. [1] Nadere beschouwing leert dat dit een citaat is van de Belgische modeontwerper Walter Van Beirendonck, die de tentoonstelling vormgaf (en niet, zoals Trouw schrijft, maakte). In zijn woorden: ‘Van Genk wordt nauwelijks getoond in gewone musea, al heeft hij in zijn leven best wel erkenning gekregen. Maar niet altijd de goede. Ik wil hem uit de probleemhoek halen.’ Van Beirendonck spreekt consequent over ‘Willem’, noemt de kunstenaar te pas en te onpas een soulmate en duwt hem, zijn eigen woorden ten spijt, nog even een flink stuk vaster in de door hem genoemde probleemhoek. De modeontwerper zegt uitgebreide research te hebben gedaan. Hij denkt het een en ander te weten over de trauma’s, obsessies en fetisjen van Van Genk, maar voor wat het werk betreft lijkt hij niet te worden gehinderd door enige kennis van zaken.

Want hoe woest was Willem van Genk? Begin jaren zeventig ontstond een aantal werken in olieverf die de kunstenaar, zo zou hij later tegenover zijn galeriehouder Nico van der Endt verklaren, ‘woedend’ had geschilderd. [2] Dit corpus beslaat ongeveer vijf werken. Voor de overgrote rest van zijn oeuvre – vroege tekeningen, stadsgezichten, collages op papier en board, driedimensionale trolleybussen, late tekeningen – is het epitheton ‘woedend’ bepaald niet van toepassing, laat staan ‘woest’. Het werk is indrukwekkend, intrigerend, apart, vaak druk, soms overweldigend, maar woest? Woest is wellicht het werk van Karel Appel, van Jackson Pollock, heel misschien van Vincent van Gogh. Niet dat van Willem van Genk.

xxx

Catalogus Woest, rechts het oorspronkelijke ontwerp

Kijken we naar de persoon Van Genk dan waren ook aan hemzelf weinig woeste trekken te bespeuren. Hij was een ietwat schlemielige man met een hondje, een eenzame zonderling om wie veel mensen met een boogje heen liepen – zie de foto op pagina 1 van de catalogus. [3] Soms betrad hij een kapsalon waar hij zich voor de aanwezigen ontblootte, later was hij af en toe een scharrelaar in vuilnisbakken. Hij was tegelijkertijd bang voor én gefascineerd door heel veel zaken, gebeurtenissen, personen en verschijnselen. Maar woest? Dick Walda en Nico van der Endt hebben hem goed gekend, waren (voor zover dat mogelijk was) met hem bevriend. Geen van beiden typeert hem in de verste verte als woest.

Belangrijker nog dan wat wie dan ook vindt, is dat Willem van Genk met de tentoonstellingstitel weer een etiket krijgt opgeplakt. In de jaren vijftig werd hij als onvolwaardig beschouwd. Toen hij in 1964 eindelijk een eigen tentoonstelling kreeg en even in de belangstelling stond, werd hij in de media als geestelijk gestoord weggezet. Vanaf het midden van de jaren zeventig bleek hij steeds beter te passen in het hokje van art brut en outsider art. Het legde hem geen windeieren, maar de kans om naam te maken als regulier kunstenaar was verkeken. Zoals ik hierboven al stelde: eens een outsider, altijd een outsider.

Het is tekenend dat de vorige grote Van Genk-tentoonstelling, in 1998 in Zwolle, te zien was in De Stadshof, toentertijd een museum voor naïeve en outsiderkunst. Anno 2019 is het Outsider Art Museum de gastheer. Het museum laat volgens de eigen website ‘verrassende, niet-gepolijste kunst zien van mensen met een bijzondere achtergrond’ – een mooie reeks eufemismen, waarmee men echter niet kan (en waarschijnlijk ook niet wil) verhullen dat de persoon van de kunstenaar het doorslaggevende criterium vormt. Maar die kunstenaars zijn niet gek, ze zijn bijzonder! En heel soms zijn ze woest. Of juist niet.

 


NOTEN

[1] Joke de Wolf, ‘‘Kunstenaar Willem van Genk was een leven lang woest’’, in: Trouw, 24 september 2019.

[2] Nico van der Endt, Willem van Genk. Kroniek van een samenwerking, Eindhoven 2014, p. 25.

[3] Deze afbeelding was aanvankelijk bedoeld om op het omslag van de catalogus te komen, blijkens de eerste advertenties van uitgeverij Lannoo. Later werd gekozen voor een portret van Van Genk die ietwat verward voor zich uitkijkt terwijl uit zijn hoofd details uit zijn werk lijken te barsten: een zeppelin, een kerk, een treinstation, de staart van een vliegtuig en zo verder. Aan de basis van die afbeelding ligt een foto van Nico van der Endt en een tekening die enkele jaren geleden op internet te zien was. De tekening is inmiddels verdwenen.