Zelfportret in De Ark

Zelfportret in De Ark (1024x692)

Zelfportret in De Ark | ca. 1974 | gemengde techniek op hardboard | 92 x 62 cm | The Museum of Everything, Londen

Al tijdens de juridische schermutselingen met Brattinga, in de eerste helft van 1973, was Van Genk in contact gekomen met een galerie die wel mogelijkheden in hem zag. Het gaf zijn advocaat Schutte een extra argument in handen om de tekeningen van Van Genk die Brattinga nog beheerde, terug te eisen: de galerie wilde het werk van haar nieuwe cliënt exclusief gaan verkopen. Het ging om de jonge Galerie De Ark in Boxtel van ondernemer en kunstliefhebber Dick Heesen. Het contact was gelegd door Pieter van der Linden, die een relatie had met de oudste dochter van Van Genks zuster Nora. Van der Linden reed wekelijks enkele malen op en neer tussen Eindhoven en Den Haag en passeerde dan Boxtel. Voor Van Genk kan de achternaam van zijn nieuwe galeriehouder vertrouwd hebben geklonken – ook de tweede echtgenote van zijn vader heette Heesen. [1]

Heesen had grote plannen met zijn galerie. Enkele dagen na de opening op 7 april 1973, door burgemeester Paul Pesch van Boxtel, besteedde de Volkskrant aandacht aan De Ark, ‘een onderneming […] van een respectabel formaat, in Nederland niet eerder vertoond’:

In Boxtel is een galerie geopend die ongewoon grote pretenties heeft. Een voormalig parochiehuis, dat niet zo goed meer wilde functioneren als schouwburg, is door de zakenman Dick Heesen opgekocht en hij heeft er een tweevoudige bestemming aan gegeven: het oude voorwerk is in gebruik genomen als kantoorruimte voor een handelsonderneming, de oorspronkelijke schouwburgzaal is omgebouwd tot een galerie voor beeldende kunst. Zeg maar museum: de allure van de zaal is, ten gevolge van de omvang, eerder die van een museum dan van een galerie. […] Door zijn centrale ligging tussen Den Bosch, Tilburg en Eindhoven zou de Boxtelse Ark een belangrijke functie kunnen gaan vervullen in het cultuurpatroon van dit gebied. Het ziet er naar uit, dat daarop zowel zakelijk als artistiek wordt gemikt. Artistiek wordt een non-conformistische koers gezocht. [2]

Van Genk zou wel eens bij die non-conformistische koers kunnen passen, meende Heesen. Van 21 december 1973 tot 27 januari 1974 was in De Ark een dubbeltentoonstelling te zien van werk van Van Genk, gecombineerd met Afrikaanse kunst van de Amsterdamse galerie Anuschka. [3]

De dubbeltentoonstelling trok veel aandacht, meer dan De Ark tot dan toe had gekregen. Niet alleen verschenen er artikelen in onder meer de Volkskrant en Het Vrije Volk, ook zond het NOS-programma Uit de kunst op 11 januari 1974 een reportage over de galerie uit. Het leek daarbij vooral Van Genk te zijn die alle belangstelling genereerde. Sinds 1964 was nauwelijks meer iets van hem vernomen, maar: ‘Dick Heesen van de Boxtelse galerie De Ark heeft Van Genk om zo te zeggen opnieuw ontdekt. Ook hij is heilig overtuigd van Van Genks ongewone kunstenaarschap en hij heeft na tien jaar werkelijk en stralende tentoonstelling van het werk gemaakt.’ [4]

Uit de kunst 102

Still uit Uit de kunst, 11 januari 1974 – Dick Heesen wordt geïnterviewd in galerie De Ark; links achter hem (van boven naar beneden) Collage 2000 Beljon Inc., Paranasky Culture, Mr. Petrov, Kollage van de Haat

In de ruim zes minuten durende reportage van Uit de kunst mocht Heesen eerst iets vertellen over zijn galerie, terwijl de camera langs de werken van Van Genk en de etnografica van Anuschka gleed. Tentoongesteld waren enkele oudere stadsgezichten, collages op papier, etsen en de meeste werken van het lijstje dat Addy Persoon-Van Genk in februari 1972 aan Pieter Brattinga had gestuurd. Collage 2000 Beljon Inc. was te zien naast de verwante drieluiken Kollage van de Haat, Mr. Petrov en Paranasky Culture. In de tweede helft van de reportage was de aandacht exclusief voor Van Genk. Heesen was te horen als voice-over:

Willem van Genk is in 1936 geboren, hij woont in Den Haag, alleen, op een flat, met een hondje. ’t Is een man die vrij moeilijk z’n communicatie met z’n medemens gaande houdt, omdat … ja, waarom, is moeilijk te zeggen eigenlijk maar hij, hij communiceert gewoon moeilijk en heeft daarvoor zijn werk nodig om datgene wat op ‘m afkomt, de indrukken die-ie krijgt, wat-ie persoonlijk ondergaat, wat-ie ook aan wereldgebeuren zelf ervaart, om dat weer kwijt te raken, dat doet-ie eigenlijk helemaal via z’n werk …

Iedere vierkante centimeter van zijn doeken is volgekrabbeld met details die bovendien dan nog altijd ter zake doen. Puur fantasie is het geloof ik geen van allen, hij is d’r overal geweest, ófwel hij heeft er zoveel over gelezen en zoveel platen en opnamen over gezien dat-ie het zich zeer levendig kan voorstellen

Ook Van Genk zelf kwam nog enkele seconden in beeld, opduikend tussen de camera en Collage 70 Ruimtevaart.

Uit de kunst 104

Still uit Uit de kunst, 11 januari 1974 – Willem van Genk duikt op voor Collage 70 Ruimtevaart

Van Genk verwerkte zijn eerste ervaringen bij De Ark, met name de dubbeltentoonstelling met de etnografica van Anuschka, in Zelfportret in De Ark (ca. 1974). In het verlengde van de vier drieluiken uit de periode 1971-1972 is er opnieuw sprake van een centrale afbeelding met links en rechts ervan kleinere voorstellingen, plus een roodgele rand aan de onder- en bovenkant. De rand loopt nu echter door over de hele breedte van het werk en de golvende lijnen en punten zijn vervangen door teksten in verschillende talen en lettertypes. De centrale afbeelding is een zelfportret van de kunstenaar, met naast en zelfs gedeeltelijk over zijn gezicht enkele zwarte balken waarin teksten in witte letters: ART of PICASSO and ANUSCHKA / AFRICAN ART IN THE ARK ’73 / BOXTEL (NBr) / UIT DE KUNST NOS TV ’74 / DADAÏSM INFO. [5]

De centrale afbeelding kent nog meer teksten, zoals Dick Heesen (onder BOXTEL (NBr)); rechts onder Gevaert Photo ANVERS als fictieve signatuur van het zelfportret; en links boven “ARTISTIEKE” HOMOPHIEL IN DE ARK. Van Genk probeerde in de jaren zeventig en tachtig enige tijd aansluiting te vinden bij de homobeweging, wat terug te vinden is in sommige van zijn werken uit die tijd. Nico van der Endt, naar aanleiding van deze ‘inscriptie’: ‘“Dus je bent homofiel”, vroeg ik Willem eens. “Nee, nee, dat was een vergissing”.’ [6] Naast AFRICAN ART IN THE ARK ’73 staat ARMAND VANDERLICK, een Belgische kunstenaar die in het najaar van 1973 een tentoonstelling had in De Ark.

Een van de zaken die opvallen in Zelfportret in De Ark is de aanwezigheid van Poolse elementen, met Poolse teksten in de rood/gele balken en verwijzingen als WARSZAWA en THE BATTLE [of] WARSAW in de afbeeldingen. Naast Van Genks fascinatie met Oostblokstaten kan dit te maken hebben met het feit dat De Ark in 1973 zeer regelmatig werk van Poolse grafici exposeerde. Ook Antwerpen keert, als ANVERS, diverse malen in het zelfportret terug, maar hier gaat het om een locatie die al vanaf de vroegste tekeningen een rol speelt in het werk van Van Genk. Dat De Ark ook tentoonstellingen wijdde aan Belgische kunstenaars als Vanderlick, Jan Cobbaert en Camille D’Havé, lijkt hier niet meteen mee in verband te staan. Hoe dan ook had Van Gent in Boxtel artistiek weer onderdak gevonden.


 

NOTEN

[1] Mededelingen over de eerste contacten met Galerie De Ark afkomstig van Ans van Berkum. Dick Heesen en Van Genks stiefmoeder Maria Heesen waren voor zover valt na te gaan geen familie.

[2] Lambert Tegenbosch, “De Ark”, in: de Volkskrant, 14 april 1973.

[3] Een advertentie in De Tijd van 1 februari 1973 suggereert dat de tentoonstelling later nog werd verlengd tot 4 februari.

[4] Lambert Tegenbosch, “W. van Genk”, in: de Volkskrant, 28 december 1973.

[5] Tegelijk met het werk van Van Genk en de etnografica van Anuschka waren in De Ark ook litho’s van Picasso te zien. Waar DADAÏSM INFO naar verwijst is mij niet duidelijk.

[6] Van der Endt, Kroniek van een samenwerking, p. 105.

Wimmie (volgens Tiny)

Zusters Willem 002

De negen zusters van Willem van Genk. V.l.n.r. voorste rij: Jacqueline, Addy, Leny, Riet, Nora. Achterste rij: Tiny, Isabella, Agnes, Willy.

Voor zijn boek Koning der stations interviewde Dick Walda Tiny van den Heuvel-van Genk over haar broer. Uit bepaalde uitspraken is op te maken dat het gesprek plaatsvond kort na de tweede beroerte van Van Genk in het najaar van 1997, Tiny was toen 83 jaar. [1]  De paar honderd woorden die Walda van haar opschreef, vormen de kern van het beeld dat is ontstaan van de jeugd van Willem van Genk. Allereerst diens geboorte:

Toen Wim werd geboren was ik een meisje van 13. Het was feest: mijn moeder kreeg na negen dochters een zoon! Mijn vader was als een kind zo blij met zijn eerste jongen. De hele buurt wist het: er is een zoon geboren bij Chocolaterie Van Genk.

Kort na de geboorte ontstaat een ernstige situatie die alleen is overgeleverd in de versie van Tiny:

Maar ja, die zoon kreeg – als baby – een bloedziekte, moest direct naar het ziekenhuis. Er kwam bloed uit zijn ogen, zijn oren, zijn mond. Mijn vader heeft anderhalve liter bloed moeten geven om zijn zoon te redden. Dat was een moeilijke, spannende tijd. Het was erop of eronder met onze Wimmie. Maar hij redde het, dankzij mijn vader.

Deze episode wordt wel aangehaald als de oorzaak voor de mentale problemen van Van Genk. [2] Ook is dit mogelijk te verbinden met Jacqueline van Genks opmerking in Ver van huis, ‘En die jongen is normaal geboren hoor, heel normaal.’

Tiny vervolgt met een opmerking die niet direct met haar broer van doen heeft maar die wel een beeld geeft van de context waarbinnen de kinderen Van Genk opgroeiden:

Mijn vader wilde dat wij het ver zouden schoppen; hij wilde het beste voor zijn tien kinderen. Hij meende dat Frans de wereldtaal zou worden en daarom werden alle meisjes op kostschool gedaan in België. Het katholieke internaat in Leuven heette ‘Ecole du Commerce’. We moesten zakendametjes en zonnetjes van vader worden.

Over het internaat/de kostschool in Leuven is niets te vinden onder de naam die Walda noteert. Wel blijkt uit een gezinskaart uit 1925 van het Haagse Bevolkingsregister dat Tiny, Leny en Nora in oktober 1920 naar pensionaat en industrieschool Sacré Coeur in Moerdijk waren verhuisd, waarna ze in januari 1922 weer waren teruggekeerd naar Den Haag.

VvH - Tiny

Still uit Ver van huis – Tiny van den Heuvel-van Genk

Het verblijf in Leuven moet in ieder geval hebben geduurd tot 1933:

Op een dag voelde ik dat ik terug naar huis moest. Ik wist – noem het intuïtie – dat er iets met mijn moeder aan de hand was. […] Mijn moeder bleek ernstig ziek en overleed – toen onze Wim vier jaar was – aan kanker. Wim is toen door zijn zusje Noor en later ook door een tante in Bergen op Zoom grootgebracht […].

Na een opmerking over het eetgedrag van haar broer als kind (‘Wim was een cake-kind, hij lustte geen brood’) gaat Tiny in op de verhouding tussen haar vader en zijn zoon:

Mijn vader was in onze kindertijd altijd drukdoende met de Chocolaterie. Er ontstond een moeizame relatie tussen hem en Wim. Mijn vader kreeg absoluut geen vat op hem; hij wilde graag een keurig nette zoon, mooi matrozenpakje aan, nette kleren. Wim deed maar wat. Wij komen uit een welgestelde katholieke familie en dan hoor je er zo uit te zien. Colbertje, stropdasje, dat kenmerkt allemaal het keurig zijn. Wim leefde in een compleet eigen wereld, als kind zijnde al. Urenlang lag hij op de grond te tekenen. Hij was onbereikbaar voor iedereen en een matige leerling. Wim wist wel alles van verre landen, heel Europa had hij als kind al in zijn hoofd, compleet met de belangrijkste steden.

Dit komt overeen met opmerkingen van Willy en Jacqueline: het keurige gezin, de vader die teleurgesteld is in zijn zoon, de zoon die tekent, niet goed kan meekomen op school maar wel veel van verre landen en steden weet.

Een laatste opmerking van Tiny over de vroege jeugd van haar broer is een bron van speculaties en interpretaties geworden:

Wim was een tenger ventje, heel broos en breekbaar, vroeger net een meisje. Hij had van die mooie, goudblonde knallen. Totdat hij op een gegeven moment zei: Ik wil geen meid meer zijn, ik ga naar de kapper en weg met die krullen.

Tiny en Willem Willem

Willen van Genk op 5-jarige leeftijd met zijn zuster Tiny

Het haarfetisjisme van Van Genk op latere leeftijd wordt hiermee regelmatig in verband gebracht. Nog afgezien van biografische elementen is zijn fascinatie met haar onmiskenbaar in zijn werk, van meisjes met vlechten en vrouwen met specifieke kapsels tot een laat werk als Kapsalon (1988). In de documentaire Een getekende ziel (2011) van Theo Faber wordt een rechtstreeks verband gelegd met deze jeugdgebeurtenis, verder aangedikt en gekoppeld aan het overlijden van zijn moeder:

Z’n moeder streek ‘m vaak door z’n lange blonde haar en vader vond dat maar niets, zeker niet voor een jongen. Willem was vijf jaar toen z’n moeder overleed. In een impuls liet-ie z’n lange haar afknippen om bij z’n vader in de gunst te komen. Een vader die Willem regelmatig sloeg. De afgeknipte haren lieten bij Willem diepe sporen achter en zullen hem een leven lang achtervolgen. De getekende geest zou nooit meer zonder seksuele gevoelens naar dames met lange haren kunnen kijken. [3]

Kunsthistoricus Ans van Berkum formuleert dit even later in de documentaire als volgt:

Willem had, zeg maar, toen z’n moeder nog leefde, zolang z’n moeder nog leefde, ook een mooie kop met blonde krulharen. En toen z’n moeder overleed toen heeft-ie onmiddellijk zelf z’n krullen d’r af geknipt. Dus hij heeft iets met haar, later nog … zolang je haar hebt ben je een geliefd object, word je bemind door je moeder, en als hij later weer mensen ziet met lang haar dan wekt dat zijn gevoelens op van liefde en van de neiging aan te raken en de neiging daar dichter bij te komen.

Afgezien van een vergaande narrativisering (‘Z’n moeder streek ‘m vaak door z’n lange blonde haar’, ‘De afgeknipte haren lieten bij Willem diepe sporen achter en zullen hem een leven lang achtervolgen’) bevat deze versie van de gebeurtenissen rond het afgeknipte haar elementen die niet uit het interview van Tiny met Dick Walda komen: dat hij zijn haar ‘in een impuls’ liet afknippen, dat hij zijn haar liet afknippen ‘om bij z’n vader in de gunst te komen’, het verband dat wordt gelegd tussen het hebben van haar en het hebben van moederliefde. [4] Tiny heeft eind jaren negentig ook gesproken met de samenstellers van Een getekende wereld (1998), maar deze gesprekken zijn niet vastgelegd of verloren gegaan. [5] Het kan dus zijn dat Van Berkum zich baseert op die gesprekken, al geeft ze geen bron.


NOTEN

[1] “Tine van den Heuvel-van Genk spreekt” in: Walda, Koning der stations, pp. 30-38. Uiteraard zou de tekst ook gemaakt kunnen zijn op basis van meerdere interviews.

[2] Bij het RKD in Den Haag bevindt zich in de map Willem van Genk een getypt document van twee pagina’s met als titel “Biografie van Willem van Genk”. Hierin staat onder meer de zin ‘Door zuurstof gebrek vlak na zijn geboorte kon hij minder goed leren.’ Auteur en bron zijn onbekend.

[3] De dvd met de documentaire is commercieel nooit uitgekomen vanwege de hoge kosten van de muziekrechten en is ook nooit op televisie vertoond. Op YouTube is een ingekorte versie te zien (geraadpleegd 1 december 2019), maker Theo Faber was zo vriendelijk mij de lange versie toe te sturen waaruit ik hier citeer.

[4] Tiny legt in het interview met Walda geen verband tussen het overlijden van haar moeder en het afgeknipte haar van haar broer. Wel: ‘Wim’s andere obsessie is dat haar, vooral láng haar. We hadden een oude tante met een knotje. Dat mens moest d’r knotje losmaken, dan kon onze Wim kijken. Dan raakte hij over z’n toeren.’ (Koning der stations, p. 36)

[5] Cf. Van Berkum e.a., Een getekende wereld, p. 11 (noot 7, noot 11), p. 12 (noot 15, noot 16), p. 14 (noot 20).