Brattinga vs. Van Genk

Panorama Moskou (1024x645)

Moskou (Panorama Moskou) | ca. 1955 | gemengde techniek op papier | 98 x 174,5 cm | Collectie Antoine de Galbert, Parijs | Foto: Galerie Hamer

Let op: onderstaande tekst is in 2019 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

Op 26 januari 1973 ontving Pieter Brattinga een brief van de Haagse advocaat R.M. Schutte. Deze was namens Willem van Genk in de hand genomen om de banden met Brattinga formeel te verbreken:

Ik moge U verzoeken mij binnen 10 dagen na dato dezes, mede te delen of U nog schilderijen verkocht hebt, dan wel nog in Uw bezit hebt.
Zo U tot verkoop bent overgegaan, wilt U dan, aan mij, rekening en verantwoording afleggen.
Zo, U de schilderijen nog hebt, wilt U deze dan aan client weer ter hand stellen, dit opdat hij zelf kan pogen tot verkoop te komen; Uw verkoop capaciteiten lijken in dit geval niet voldoende te zijn geweest. [1]

Brattinga wilde nog heel even proberen om zelf de zaak met Schutte te regelen, maar nam al snel eveneens een advocaat in de arm, F.W. Grosheide. Deze bestudeerde het dossier, was niet erg onder de indruk van Brattinga’s activiteiten ten behoeve van Van Genk – ‘Ik moet zeggen dat uit de overgelegde correspondentie niet blijkt van een erg actief verkoopbeleid’ – maar koos uiteraard de kant van zijn cliënt: ‘Vooralsnog zou ik menen dat een zekere vergoeding bij de afwikkeling U toch wel toekomt.’ [2]

Het besluit van Van Genk (of zijn familie) om te breken met Brattinga, leek voor een deel voort te komen uit persoonlijke omstandigheden. Weliswaar had Brattinga feitelijk al sinds 1965 niets meer voor de kunstenaar ondernomen, maar nog in 1971 maakte deze op zijn werken in positieve zin melding van hun samenwerking. In 1972 overleden kort na elkaar zijn zusters Addy (op 15 februari) en Willy (op 14 september). [3] Vooral het verlies van die laatste moet voor hem een groot gemis zijn geweest, in allerlei opzichten. De twee voerden al sinds 1964 een gezamenlijke huishouding in het flatje van Willy in de Harmelenstraat, waarbij zij haar broer kon ondersteunen door hem een veilige omgeving te bieden. Met haar overlijden stond Van Genk er alleen voor. Weliswaar waren er nog vijf zusters over, maar die konden niet de intensieve zorg van Willy geven.

Begin maart 1973 gaf Brattinga aan Grosheide verdere toelichting op zijn kant van de zaak. Hij wilde ook zelf van het contract met Van Genk af, al moet hij toegeven dat hij zeker de laatste jaren in gebreke was gebleven: ‘mede door de vrij moeilijke periode die ik achter de rug heb, heb ik mij niet driftig ingespannen voor de Van Genks’. Wel zijn er door hem kosten gemaakt voor ‘lijsten, foto’s, dia’s, kleine reizen in Duitsland’ waarvoor hij graag een vergoeding wil zien. Maar er is nog een heikel punt: ‘De Heer Schutte spreekt in zijn brief over 18 werken en bij mij is bekend dat er maar 14 zijn. Nu zal ik een en ander moeten nakijken aan de hand van de lijst van verkopen indertijd aan Schmela en afrekeningen aan Van Genk.’ [4]

Grosheide schreef Schutte en probeerde wat tijd te winnen door te zeggen dat zijn cliënt nog niet klaar was ‘met het opmaken van zijn onkostenrekening’. [5] Schutte was in zijn antwoord helder: Brattinga had zijn werk niet goed gedaan, Van Genk was hiervan de dupe en was daarom niets te verwijten, Brattinga diende de 18 werken terug te geven. Alle argumenten die Grosheide in het voordeel van Brattinga gaf, werden door Schutte een voor een ontkracht.

Maar, stelt uw client; ik moest (!) tegen veel te hoge prijzen verkopen. Ik vraag mij dan af hoe het mogelijk is geweest dat hij in 1964 negen “van Genk’s” voor f 27.000,– in totaal verkocht, dus ook mocht verkopen. Heeft uw client nooit meer een “van Genk” voor f 3.000-,- kunnen verkopen?
Daarbij, wanneer heeft uw client gepoogd mijn client er toe te brengen toe te stemmen in verkoop tegen minder hoge prijzen? Ligt trouwens ergens vast welke prijzen uw client moest vragen?

Maar, zegt uw client, ik kon niets verkopen, omdat [mijn] client weigerde andere werkstukken aan de “afgeronde” collectie toe te voegen. Dat is juist. Maar uw client had er toch geen enkel recht op dat van Genk hem werken bleef aanbieden tegen de voorwaarden, in 1964 tussen partijen overeengekomen? Het is toch niet zó verbazingwekkend dat van Genk alles liever doet en deed dan werken afstaan aan uw, slecht verkopende, client?

Desalniettemin was Van Genk volgens Schutte best bereid om ‘een paar honderd gulden’ te betalen om de overgebleven werken van Brattinga terug te krijgen. [6]

Ondertussen was Brattinga op zoek gegaan naar de volgens hem missende werken. Dat lukte voor een groot deel, omdat Schmela indertijd vrij precies was geweest in het bijhouden van de verkopen. [7] Er leek echter een werk te ontbreken: nummer 16 uit de Hilversumse catalogus, Mockba. Brattinga schreef begin mei aan Grosheide ‘dat enkele weken geleden verkocht is nr. 16: Mockba voor een bedrag van f 5.000,–. Daar gaat van af 30% kunsthandelcommissie is f 1.666,– waarna het overgebleven bedrag gedeeld wordt door tweeën, is dus een bedrag van f 1.666,–.’ Brattinga meende dat hij met alle gemaakte onkosten recht had op f 2.226,53 en claimde een bedrag van f 1.559,53 van Van Genk. [8]

Nog afgezien van de rekenfout, die ook door de beide advocaten niet werd verbeterd (2.226,53 – 1.667 = 559,53 en niet 1.559,53), leek hier iets merkwaardigs aan de hand. Brattinga rekende ‘30% kunsthandelcommissie’, maar voor wie was die bedoeld? Na veel brieven tussen Brattinga (die Van Genks winstdeel van de verkoop van de Mockba vrij snel overmaakte), Grosheide en Schutte met allerlei bedragen en regelingsvoorstellen, valt in juli ook bij Schutte dit kwartje: ‘Mijn client kreeg f 1667,– uitgekeerd. Dat is één derde deel van de verkoopprijs. Ik maak daaruit op dat er ook één derde deel van f 5000,– naar Uw client is gegaan. Maar wie ontving het laatste één derde deel?’ [9] Brattinga had zijn advocaat namelijk niet de waarheid verteld. Mockba was niet in 1973 verkocht maar al in de jaren zestig, door Schmela die dus ook zijn deel van de verkoopprijs had ingehouden. De koper had het werk in 1999 aangeboden aan verzamelaar Charlotte Zander en het uiteindelijk in 2002 verkocht aan Nico van der Endt. [10]

Helaas voor Van Genk ging Schutte met vakantie en kwam hij niet meer terug op de kwestie van de commissie. Zijn vervanger kwam met Grosheide tot een schikking, die inhield dat Van Genk 1.000 gulden betaalde en zijn werken terugkreeg, met de toezegging deze niet te zullen verkopen voor lagere prijzen dan overeengekomen in 1964. [11] Na bijna tien jaar kon Van Genk het hoofdstuk Brattinga afsluiten.


NOTEN

[1] Brief van R.M. Schutte aan Pieter Brattinga, 26 januari 1973 (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut). Volgens Nico van der Endt was het niet Van Genk zelf die had besloten om juridische stappen tegen Brattinga te ondernemen: ‘De familie heeft Brattinga de deur uit gezet, en waarschijnlijk vond Willem dat heel jammer en stemde hij met tegenzin in.’ (E-mail van Nico van der Endt aan Jack van der Weide, 29 december 2019.)

[2] Brief van Pieter Brattinga aan F.W. Grosheide, 21 februari 1973 (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut).

[3] Isabella (23 april 1965) en Leny (10 december 1967) waren een paar jaar daarvoor al overleden.

[4] Brief van Pieter Brattinga aan F.W. Grosheide, 8 maart 1973 (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut).

[5] Brief van F.W. Grosheide aan R.M Schutte, 9 maart 1973 (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut).

[6] Brief van R.M. Schutte aan R.W. Grosheide, 14 maart 1973 (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut).

[7] Alfred Schmela in een brief aan Pieter Brattinga, 2 december 1964: ‘Somit verkaufte ich bisher 9 Arbeiten, die ich nachstehend aufführe’, gevolgd door een opsomming van de werken in kwestie (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut).

[8] Brief van Pieter Brattinga aan F.W. Grosheide, 3 mei 1973 (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut).

[9] Brief van R.M. Schutte aan F.W. Grosheide, 3 juli 1973 (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut).

[10] Van der Endt, Kroniek van een samenwerking, p. 125. Ans van Berkum in een e-mail aan Jack van der Weide, 20 juli 2018: ‘[…] Werner Butter, die op 9 maart 1999 foto’s stuurt van het werk aan Charlotte Zander, die Van der Endt helpt de door Schmela in 1964 verkochte werken op te sporen.’

[11] Brief van R.M. Schutte aan F.W. Grosheide, 30 juli 1973 (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut).

Brattinga vs. Persoon

Brattinga 19641229a

Kaartje van Addy Persoon-van Genk aan Pieter Brattinga (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut)

Let op: onderstaande tekst is in 2019 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

Nadat Pieter Brattinga het begin 1964 op zich had genomen om Van Genk internationaal te laten doorbreken, [1] liepen zijn contacten daarover voor een belangrijk deel via Peter en Addy Persoon. De tentoonstelling bij de galerie van Alfred Schmela in Düsseldorf betekende een bliksemstart voor Brattinga, die in september daardoor al successen kon melden aan het echtpaar. Wel:

Voorts wou de Duitse kunsthandel ook graag de beschikking hebben over het niet in Hilversum geëxposeerde werk van van Genk.
Volgens ons contract valt dit niet onder het werk waar ik mijn best voor zou doen. Toch zou ik U aanraden om dit werk alsnog onder deze regeling te laten vallen aangezien ik dit voordeliger voor U vind. U kunt dan in dit geval profiteren van vervoer, verzekering, publiciteit en andere zaken die voor de ‘Hilversumse serie’ gemaakt worden. […]
Ik hoop zeer spoedig Uw gedachten over een en ander te horen (liefst per brief) aangezien men alreeds de volgende maand in Duitsland wil exposeren. [2]

Brattinga had dus haast en wilde graag snel tot zaken komen, maar de (wegens vakantie verlate) reactie van Addy Persoon was zuinigjes: ‘Ik zou het toch prettiger vinden om even mondeling met U over een en ander van gedachten te kunnen wisselen.’ [3] Dat lukte niet, blijkens een enigszins geïrriteerde krabbel van Brattinga op de brief: ‘9 oktober gebeld Mr. or Mrs Persoon zou zaterdag 10 Oct. wegens ziekte P. hier komen en eerst bellen, doch niets meer gehoord’.

De deelcollectie Van Genk die Brattinga vertegenwoordigde, bleef een heikel punt – hij wilde meer werk. Begin november kwam Addy Persoon bij hem thuis om verder over de zaak te praten en naar aanleiding daarvan stuurde Brattinga haar op 7 november een kort briefje: ‘ik [zou] U gaarne willen verzoeken om mij in te lichten over Uw eventuele beslissing inzake het werk van Van Genk. […] Indien Uw beslissing negatief is zou ik dit gaarne ook willen weten’. De kwestie bleef echter in de lucht hangen. Op 18 december was er een telefoongesprek tussen Addy Persoon en de echtgenote van Brattinga, maar ‘helaas hebt U mij op mijn brief van 7 november nog geen duidelijk schriftelijk antwoord kunnen geven’. [4]

Wel was er een ander geschilpunt ontstaan: “de Duitse televisie” had zowel Addy Persoon als Pieter Brattinga benaderd voor een reportage over Van Genk. Addy had positief gereageerd, terwijl het Brattinga beter leek om ‘met deze publiciteit te wachten aangezien ik het moment psychisch niet juist vind’. Ze had hem in het telefoongesprek met zijn echtgenote gevraagd om de werken die waren overgebleven van de expositie bij Schmela beschikbaar te stellen voor de reportage, maar die waren al weer onderweg naar Nederland. Brattinga was niet blij: ‘Ik geloof […] dat wij indertijd duidelijk afgesproken hebben, dat de publiciteit en het zoeken van de juiste kunsthandelaren […] door mij behandeld zouden worden.’ [5]

Addy

Addy Persoon-van Genk

Addy schreef op 29 december terug dat Brattinga’s vrouw waarschijnlijk sommige dingen verkeerd moest hebben begrepen. Tegelijk verweet ze hem dat haar broer nog steeds een toegezegde fotokopie niet had ontvangen, noch de prospectussen van Neue Realisten & Pop Art in Wenen en Berlijn. Ook zei zij nog niet op de hoogte te zijn van de precieze verkopen in Düsseldorf, hoewel Brattinga daarover aan Van Genk al een week eerder een gedetailleerd overzicht had gestuurd. [6] Volgens Addy wilde haar broer ‘met de gang van zaken voor wat zijn werk betreft volledig op de hoogte worden gehouden.’ Ze beloofde Brattinga in het nieuwe jaar opnieuw te schrijven, met antwoorden op al zijn vragen. Zo dit al gebeurde, is deze brief niet bewaard gebleven.

Het archief van Pieter Brattinga bevat geen correspondentie met Addy Persoon uit de jaren 1965-1970. Hij lijkt in die periode ook geen verdere activiteiten voor Van Genk te hebben ondernomen. Wel blijkt er rechtstreeks contact te zijn ontstaan tussen Alfred Schmela en Addy Persoon: in diens archief bevindt zich een brief van haar van 19 februari 1969. Daarin bedankt zij Schmela voor zijn brief van 12 februari en nodigt zij hem uit om nieuw werk van haar broer te komen bezichtigen – dit kan ‘ook wanneer hij niet aanwezig is.’ [7] Verdere correspondentie tussen Addy Persoon en Schmela ontbreekt.

Brattinga benaderde zij pas weer in februari 1971. In een brief gaf zij aan dat haar broer nieuw werk had dat hij wel wilde verkopen. Uit alle formuleringen spreekt dat zij eigenlijk wel genoeg had van de hele kwestie, ook omdat haar man na een ernstig auto-ongeluk in het ziekenhuis lag. [8] Brattinga stond evenmin te springen om zich weer in het project te storten, zo lijkt het. Een jaar later kwam hij zijdelings op de zaak terug in een brief aan Joop Beljon. Daarin schreef hij dat zijn ‘huiselijke omstandigheden […] de afgelopen drie jaren vrij vreselijk [waren] geweest’, dat hij eerst een maand vakantie wilde nemen en dat hij daarna zou ‘proberen weer een nieuwe activiteit te ontwikkelen’ met betrekking tot het werk van Van Genk. [9] Daarvan kwam het niet meer.

Pieter_Brattinga - kopie

Pieter Brattinga

In maart 1973 vat Brattinga in een brief aan zijn advocaat zijn visie op de hele Van Genk-geschiedenis nog eens samen:

Van Genk heb ik nog nooit gezien, alle onderhandelingen zijn geschied via zijn zuster of via de Heer Beljon. Gezien de geestestoestand van de Heer van Genk en de gedachte van zijn familie dat er een nieuwe Van Gogh zou zijn opgestaan, is het altijd moeilijk geweest om tot beslissingen te komen die gunstig zouden zijn voor de eventuele verkoop. […] De onvoldoende verkoopresultaten zijn dan ook veroorzaakt door de aanvankelijke weigering van de Heer van Genk om de prijzen verder te verlagen dan bij Galerie Schmela waren afgesteld en zijn weigering om verdere werkstukken toe te voegen aan de “afgeronde” collectie. [10]

Peter en Addy Persoon waren toen al uit zicht. Peter Persoon overleed in maart 1971 aan de gevolgen van het genoemde auto-ongeluk, zijn vrouw stierf een klein jaar later. Ze was 54 jaar oud.


NOTEN

[1] In een brief van advocaat R.M. Schutte aan Brattinga van 26 januari 1973 wordt gesproken van een ‘akte d.d. 11 februari 1964’ waarbij ‘de heer Van Genk U een 27 schilderijen in cosignatie over[droeg]’. In een brief van Brattinga’s advocaat Grosheide is sprake van een ‘contract’ van 11 februari 1964, dat echter volgens de advocaat ‘wel zeer summier’ is (brief van R.W. Grosheide aan Pieter Brattinga, 21 februari 1973; archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut).

[2] Brief van Pieter Brattinga aan Peter en Addy Persoon, 23 september 1964 (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut).

[3] Brief van Addy Persoon-van Genk aan Pieter Brattinga, 5 oktober 1964 (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut).

[4] Brief van Pieter Brattinga aan Addy Persoon-van Genk, 18 december 1964 (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut).

[5] Idem.

[6] Brief van Pieter Brattinga aan Willem van Genk, 23 december 1964 (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut).

[7] Galerie Schmela Records, Getty Research Insititute.

[8] Brief van Addy Persoon-van Genk aan Pieter Brattinga, 22 februari 1971 (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut).

[9] Brief van Pieter Brattinga aan Joop Beljon, 27 april 1972 (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut).

[10] Brief van Pieter Brattinga aan F.W. Grosheide, 8 maart 1973 (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut).