Dick Walda

carnaval 24 (800x534)

Willem van Genk en Dick Walda bezoeken het carnaval in Den Bosch (1996)

Let op: onderstaande tekst is in 2020 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

In 1998 verscheen in het tijdschrift Witte wolken de tekst “De vrienden van Willem van Genk. Gesprek tussen Nico van der Endt en Dick Walda”. Inderdaad verdienden Walda en Van der Endt als enigen de kwalificatie “vriend” waar het om Van Genk ging. Van der Endt balanceerde jarenlang tussen een zakelijke en een meer persoonlijke relatie met Van Genk, zoals hij beschreef in zijn boek Kroniek van een samenwerking (2014). Voor Walda lag dit anders, hij had geen enkel zakelijk belang om in de gaten te houden, het ging hem vooral om een fascinatie met een persoon wiens genialiteit hij herkende. Uit het gesprek tussen Walda en Van der Endt, nadat de psychiaters van Van Genk ter sprake zijn gekomen:

Dick: Maar hoe komt het Nico dat wij, zonder medische kennis, Willem begrijpen en een psychiater niet?
Nico: Juist omdat we geen psychiater zijn. Wij oordelen niet.
Dick: Is dat zo?
Nico: Ja,… waarom denk je dat ik in dit soort kunst zit? Omdat ik geen kunstgeschiedenis gestudeerd heb, ik ben een outsider, en wij zijn outsiders.
Dick: En dan?
Nico: En dan sta je er vers tegenover met je belangstelling, je bewondering. Dan herken je de juiste punten en de kwaliteiten. [1]

Walda leerde Van Genk kennen in 1981, toen hij voor een Haags studentendispuut een lezing hield over Siberië. ‘In het publiek bevond zich een heer, duidelijk als enige geen student. Hij viel mij op, omdat hij zijn jas (een zwarte raincoat van canvas) had aangehouden. Deze heer hoorde beslist niet tot het studentenvolkje en ik begrijp vandaag de dag nog niet hoe hij daar verzeild was geraakt. Ik heb het over Willem van Genk, die mijn lezing gefascineerd aanhoorde en ook de enige was die na afloop — in dat mooie Haags van hem —zinnige vragen stelde.’ [2] Na afloop bood Walda Van Genk een kop koffie aan en raakte hij geïntrigeerd. ‘Een drukke, maar fascinerende man. Dat hij een uniek talent als kunstenaar had, begreep ik pas later. Maar het was vooral die briljante chaos in zijn hoofd die me interesseerde. Een man die het verschil tussen links en rechts niet kende, niet kon klokkijken, maar wel over een encyclopedisch geheugen beschikte en bijvoorbeeld enorm veel wist over muziek. Die puzzel wilde ik ontcijferen.’ [3]

Walda ontwikkelde zich in de loop der jaren steeds meer tot de vertrouwenspersoon van Van Genk, die hem meestal ‘Diederik’ noemde. Hij stuurde Walda regelmatig brieven of kaarten, die door de ontvanger op waarde werden geschat en daarom zorgvuldig werden bewaard. [4] Af en toe probeerde Walda Van Genk gericht te vragen naar diens leven, werk en motieven, zoals een document uit begin 1986 laat zien. ‘VRAGENLIJSTJE VOOR WILLEM VAN GENK’, typt Walda netjes boven het blad, waarnaast Van Genk consciëntieus met potlood 27 januari Den Haag ’86 noteert, met daaronder als aanhef (Beste dick Walda). Eerste vraag van Walda: ‘Willem: wanneer was je voor het eerst van je leven op een station? Hoe vond je dat?’ Van Genk: ‘och Beste lezer dat is moeilijk (voor de oorlog) daar een antwoord op te geven […] dat zijn de stoomlocomotieven en de zeppelinachtige overkappings(fobie)angst het spinnenweb (†) etc.’ Na dit nog redelijk gestructureerde begin laat Van Genk zich bij latere vragen steeds meer meeslepen door zijn associaties en preoccupaties van dat moment. ‘Wat betekent reizen voor jou?’ typt Walda. Van Genk:

Beste lezer, het jaarlijkse uitje, het hoogtepunt in het jaar, (onverschillig voor het vrijdenken etc.) … wel dan voel ik me wel eenzaam zonder hond … De … trein … opa… reist … per … spoor … take the sprinter KLM maar dat kan ook het vliegtuig zijn, wat denk je van de nieuwe kanaaltunnel «Londen-Parijs» ? v.v. Neen beste lezer … ik ben blij als ik uit het openbaar vervoer ben, (de beulskar) (de zespijper) «de stoljapins» en de Blitz 40-45 … het verkeer van vandaag … een schrikbeeld New York op de buis – kaas – uit – de – vuist … vergeet het maar het beruchte momentenjaar … van Blansjaar … de koepelkerk … exit

Dat een zespijper een boevenwagen is; dat de “Stolypin wagon” (Столыпинский вагон) een type Russische treinwagon is waarin vaak gevangenen werden vervoerd; dat ‘Blansjaar’ waarschijnlijk een fonetische weergave is van ‘Blanchard’, een Franse ballonvaarder die ooit vanuit Den Haag opsteeg; [5] dat de Amsterdamse Koepelkerk aan de Stadhouderskade in 1972 gesloopt was – dat alles geeft aan dat er wel degelijk logica in het antwoord van Van Genk zit maar dat die niet meteen toegankelijk is. [6]

In een poging het werk van zijn vriend onder de aandacht te brengen, zorgde Walda voor een publicatie in het tijdschrift NU van de vereniging Nederlands-USSR. In verband daarmee vroeg hij Van Genk om enige biografische gegevens, maar het antwoord was niet echt bruikbaar: ‘Beste lezer ik ben n.l. in Voorburg ZH geboren in ‘27. Ja veel is gesloopt. Voorbij de Voorburgse tram NZH vergane glorie. Maar ach ik ben ook op een Roomsche Jongens Kostschool geweest (Nur für die Weiseknaben) stond op de WC’s of ‘Zum Hausverein’. Beste lezer dit is natuurlijk niks voor de NU … maar we gokken op een puriteinse opvoeding.’ En zo verder. [7]

De publicatie verscheen in oktober 1985 in NU. Het betrof een spread met Van Genks Moskou-tekening waarvan Pieter Brattinga had beweerd haar in 1973 verhandeld te hebben maar die hoogstwaarschijnlijk al jaren eerder door Schmela was verkocht. [8] Walda had zelf voor de begeleidende tekst gezorgd:

De Haagse beeldend kunstenaar Willem van Genk is iemand die op zijn tekeningen en schilderijen voornamelijk stadsgezichten afbeeldt. Ze zijn een samenballing van verscheidene gebouwen en buurten: de stad is in werkelijkheid niet zo; de onderdelen zijn dat wel. Door een fotografisch geheugen slaagt Van Genk erin datgene wat hij eens zag op knappe en minutieuze wijze tot één panorama te verenigen. Op de hier afgedrukte tekening is het centrum van Moskou te ontdekken met het Kremlin, alsook de Lomonosow-universiteit, de Moskwa en de Manege. Zó bestaat Moskou in Van Genk’s hoofd en zo heeft hij het op papier gezet. [9]

Moskou in NU 002b (1024x738)

‘Zó bestaat Moskou in Van Genk’s hoofd …’

Dat Walda koos voor een tekening van Moskou in het tijdschrift van de vereniging Nederlands-USSR, lag uiteraard enigszins voor de hand. Ook betrof het een relatief toegankelijk werk, waar meer recente schilderijen mogelijk te heftig waren geweest voor de lezers. Opmerkelijk was wel dat het om een afbeelding ging van een werk dat al jaren uit zicht was verdwenen en waarvan de verblijfplaats onbekend was. Hoe kwam Walda aan de foto? Desgevraagd zei hij dat hij deze van Van der Endt had gekregen, maar dat was niet het geval. [10] Waarschijnlijk ging het om een foto die in 1964 tijdens de tentoonstelling in Hilversum was gemaakt door Eddy de Jongh en waarvan Van Genk een afdruk bezat. [11]

Van Genk bewaarde het nummer van het tijdschrift met ‘zijn’ bijdrage, samen met een briefje van Walda waarin deze zich verontschuldigde voor een licht oponthoud van de publicatie: ‘Ik kan je meedelen dat ik Moskou in het oktobernummer zal meenemen. In september had ik te weinig ruimte. Ik wil de tekening graag zo groot mogelijk afdrukken. Ik las dat je momenteel exposeert bij De Hamer. Ik ga van de week eens kijken. Hoe staat het met je laatste schilderij: de metro van Boedapest? Is het al af? De hartelijke groeten (ook voor je hondje) van je toegegenegen, ik stotter al schrijvende, Dick Walda.’


NOTEN

[1] Helena van den Enden, “De vrienden van Willem van Genk. Gesprek tussen Nico van der Endt en Dick Walda”, in: Witte wolken 3 (1998), nr. 17, pp. 3-7 (aldaar p. 5).

[2] Dick Walda, Koning der stations, p. 48.

[3] Arjen Ribbens, “De briljante chaos in het hoofd van Willem van Genk”, in: NRC Handelsblad, 10 april 2019.

[4] Nico van der Endt: ‘Het is opvallend dat hij Dick Walda wel eens brieven schrijft, maar mij altijd opbelt.’ (Kroniek van een samenwerking, p. 97)

[5] Van Genk kon dit onder meer weten uit het boekje Luchtschepen en ballons van J. Boesman, deel 80 uit de Alkenreeks (Alkmaar z.j.). Titel en auteur komen voor op een etiket op de achterkant van Het project Abery – Moskou, met daarnaast het getal 80.

[6] Het document is afgebeeld in de tweede druk van Walda’s boek Koning der stations, p. 212.

[7] Ibid, p. 223. Walda geeft als datum bij het document ‘19 december 1982’, maar dat lijkt erg vroeg.

[8] Zie mijn tekst Brattinga vs. Van Genk.

[9] “Willem van Genk tekende Moskou”, in: NU 38 (1985), nr. 10, pp. 16-17.

[10] E-mail van Dick Walda aan Jack van der Weide, 7 juni 2019. Van der Endt ontkende dit uiteraard.

[11] De foto is hier te zien.

Keleti

Keletistation Budapest (766x800)

Keleti Station | ca. 1980-1990 | gemengde techniek op karton | ca. 91 x 72 cm | The Museum of Everything, Londen

Let op: onderstaande tekst is in 2020 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

Willem van Genk tegen Dick Walda, zoals opgetekend door die laatste in zijn boek Koning der Stations: ‘Het allermooiste station van Europa vind ik het Kalettistation van Boedapest, dat ligt als een koningin in een plantsoen. Mooie bloemperken er omheen. Je vermoedt niet dat daar dreigende perrons achter zitten. Je denkt dat je een kathedraal binnen loopt, zo groots, zo monumentaal. Jaren geleden ben ik dat station gaan schilderen, maar er kwam steeds meer bij. Het staat nog steeds in m’n slaapkamer, boven m’n opklapbed.’ [1] Later in zijn boek, in een aantekening gedateerd 4 maart 1997, beschrijft Walda een werk van Van Genk waarop het genoemde station is afgebeeld:

Een van de allerfraaiste tableaus van Van Genk bestaat uit vier lagen: ooit begon hij aan het Boedapester Kaletti-station. Ik herinner mij nog hoe hij er jaren geleden drukdoende mee was. Hij zette zijn kunstwerk zo neer, dat hij er vanuit zijn opklapbed naar kon kijken. Later bevestigde hij er een stuk hardboard onder en maakte daarop het Berlijnse station, met o.a. het opschrift ‘Bezoek het druivenfeest in Naaldwijk’. Daaronder kwam de New Yorkse subway. Van Genk was blijkbaar niet te stuiten en verzon er nog een vierde laag onder: de Moskouse metro. Je ziet een wirwar van treinen, perrons, dicht op elkaar gepakte mensen. Voorzichtig informeer ik hoe lang hij eraan heeft gewerkt. Van Genk denkt en zucht. — Dat gevraag van jou. Waarom heb ik al die stations boven mijn bed gemaakt? Ik weet het niet. Het moest gewoon gebeuren. [2]

Het betreft hier het werk dat we kennen onder de naam Keleti Station of Keleti. Inderdaad bestaat dit werk in grote lijnen uit vier lagen of stroken. De bovenste strook toont het kopstation Budapest Keleti pályaudvar (“ooststation”) uit 1884 vanaf de buitenkant. De afbeelding maakt de indruk te zijn afgesneden aan de onderkant en de zijkanten. De tweede strook bestaat uit een aantal kleinere afbeeldingen die bijna alle te maken hebben met openbaar vervoer in met name Berlijn. Daar weer onder bevindt zich een strook met een scène in een metrowagon in New York. De onderste strook bestaat opnieuw uit een aantal kleinere afbeeldingen, die alle de metro tot onderwerp hebben. Rondom het werk zijn negen kleine plaatjes met afbeeldingen aangebracht, waardoor het werk geen egale zijden heeft.

In 1979 legt Galerie Hamer het eerste contact met La Collection de l’Art Brut in Lausanne met betrekking tot Van Genk, een jaar later leidt dit tot de eerste aankopen van die collectie: Collage ’78 en Parnasky Culture, elk voor fl. 3000. [3] Het gaat wat ver om te zeggen, zoals Ans van Berkum doet, dat Keleti Station die eerste contacten ‘reflecteert’, maar inderdaad zijn er in het werk verwijzingen naar Lausanne en art brut te vinden. Van Berkum signaleert drie keer de woorden ART BRUT in de bovenste laag van Keleti Station. In de onderste laag zijn de woorden The Lausanne Métro te vinden. [4]

Keleti detail I

Detail Keleti Station (ca. 1980-1990)

Minstens zo belangrijk zijn de verwijzingen van Van Genk in Keleti Station naar zijn eigen werk in de tweede, ‘Berlijnse’ strook. Twee van de afbeeldingen daar blijken herhalingen op kleine schaal te zijn van oudere werken die hij aan het begin van de jaren tachtig niet meer in zijn bezit had en dus waarschijnlijk uit zijn hoofd heeft nageschilderd. Allereerst is linksonder in de strook het werk herhaald dat we kennen onder de naam Station Berlin Ost. Het was in het midden van de jaren zestig gemaakt en was te zien op de tentoonstelling De eigen wereld van 12 vrijetijdsschilders (1967) in de Haarlemse Vishal. In de catalogus bij die tentoonstelling werd het omschreven als Berlijn (1964-1966)’. Station Berlin Ost maakte deel uit van een aantal werken die Dick Heesen in 1976 had verkregen ‘als betaling voor onkosten’. Van der Endt verkocht het aan dezelfde verzamelaar die eerder een van de twee Hilversumse Leningrad-tekeningen verwierf. [5]

Berlin Station Ost

Station Berlin Ost | ca. 1965 | olieverf op board | 65 x 51 cm | coll. De Ruuk, Amsterdam

Keleti detail II

Detail Keleti Station (ca. 1980-1990)

Een tweede verwijzing naar eigen werk bevindt zich rechtsonder in de strook. In dit geval gaat het om Bahnhof Friedrichstrasse, een klein schilderij dat in bezit was van Joop Beljon en dat pas recentelijk weer opdook. [6] Nadat Ans van Berkum een afbeelding ervan had gezien in een boek van Beljon, [7] legde zij contact met diens zoons die het in hun bezit hadden. Zijn het bij Station Berlin Ost met name de rode trein links en het plafond van het station die duidelijk overeenkomen (en uiteraard het bord met de tekst BERLIN OST), bij Bahnhof Friedrichstrasse vallen vooral de twee vrouwen in het midden van de afbeelding op. Meer in het algemeen tonen de twee ‘reproducties’ welke beeldelementen voor Van Genk belangrijk waren.

Bahnhof Friedrichstrasse

Bahnhof Friedrichstrasse | 1964 | olieverf op board | 17,5 x 25 cm | coll. Joop Beljon, Strijen

‘Het schilderij is onvoltooid gebleven’, aldus Nico van der Endt in 2014 over Keleti Station. [8] Volgens hem was het de methode van Van Genk bij de werken op board om eerst de afzonderlijke plaatjes te beschilderen en deze daarna samen te voegen. Keleti Station vormde hierop een uitzondering, daar begon hij al te timmeren toen het werk nog niet klaar was. [9] Uit de opmerkingen van Dick Walda valt inderdaad op te maken dat sprake is geweest van een dergelijk proces, waarbij het werk min of meer organisch in omvang toenam zonder dat het ooit werd afgerond. Van der Endt dacht Keleti Station (‘dat hij met nog meer kleine zijpaneeltjes wilde voltooien, maar wat nooit meer is gebeurd’) in 2000 te verkopen aan een Duitse verzamelaar voor fl. 35.000 maar besloot het uiteindelijk toch zelf te behouden. [10]

Eind 2004 verkocht hij het werk alsnog aan de Amerikaanse galeriehouder Andrew Edlin. Deze toonde het in januari 2005 op de Outsider Art Fair in New York. The New York Times hierover: ‘Andrew Edlin has the leading candidate for best in show. This is “Keleti Station” (1980-1990), possibly the first painting to be exhibited in this country by Willem van Genk […]. Mr. Van Genk’s consuming fascination with transportation is powerfully represented here by this densely worked multi-tiered amalgam of above- and below-ground panoramas; depicted are subways and train stations from around the world, New York included’. [11] Edlin verkocht het werk ‘voor een bedrag met tenminste zes cijfers’, waarmee Van Genk op dat moment de duurst levende outsiderkunstenaar werd. [12] Keleti Station kwam uiteindelijk terecht in de collectie van het Museum of Everything van James Brett.


NOTEN

[1] Dick Walda, Koning der stations, p. 23.

[2] Idem, p. 129.

[3] Nico van der Endt, Kroniek van een samenwerking, pp. 43-45.

[4] Ans van Berkum, “Zijn leven tekenen. Willem van Genk en de kunstwereld”, in: Marjan Teeuwen (red.), Tekenen des tijds (‘s-Hertogenbosch 2002), pp. 28-35.

[5] Nico van der Endt, Kroniek van een samenwerking, p. 105.

[6] Cf. een artikel op de website van het Outsider Art Museum (geraadpleegd 25 januari 2020).

[7] J.J. Beljon, Ogen Open (Amsterdam 1987), p. 125.

[8] Nico van der Endt, Kroniek van een samenwerking, p. 45.

[9] Mededeling Nico van der Endt aan Jack van der Weide, 25 november 2015.

[10] Nico van der Endt, Kroniek van een samenwerking, pp. 121-123.

[11] Roberta Smith, “Untamed Art From the Fringes Is a Gust of Bracing Air”, in: The New York Times, 28 januari 2005.

[12] Nico van der Endt, Kroniek van een samenwerking, p. 125. Van der Endt dateert de verkoop aan Edlin abusievelijk enkele jaren te vroeg.

Keulen (2)

Dit is het tweede deel van een tekst die gebaseerd is op een analyse die ik in 2015 schreef voor Stichting Collectie De Stadshof van de tekening Keulen van Willem van Genk. Het eerste deel is hier te vinden.

Köln internet 016

Keulen in 1945 (prentbriefkaart)

Let op: onderstaande tekst is in 2020 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

In publicaties rond de Hilversums tentoonstelling uit 1964 werd vermeld dat Willem van Genk een aantal van de door hem getekende steden niet uit eigen waarneming kende, maar dat hij zich voor het maken van een tekening uitvoerig inlas en documenteerde. Joop Beljon beschreef dit in zijn catalogustekst:

Bij die wie het werk van van Genk voor het eerst ziet, rijst de vraag: heeft-ie dat van prentbriefkaarten, is-ie er zelf geweest; is het pure fantasie. Ik voor mij geloof dat het alles bij elkaar is en dan met nóg wat. Van Genk tekent geen briefkaarten na. Hij bestudeert kaarten en panorama’s van de steden, die hij schildert. Hij leest er boeken over. Hij verzamelt over zijn onderwerp tienduizende gegevens. Sommige ervan tekent hij trouwhartig op aan de achterkant van zijn conterfeitsels. Zoveel inwoners, zoveel katholieken, zoveel protestanten, zoveel joden, zoveel kilometer rails, de voornaamste gebouwen etc. etc. Zijn parate kennis voor zulke steden is enorm. [1]

In de reportage die Brandpunt over hem maakte, gaf Van Genk ook zelf kort aan wat zijn werkwijze was. Toen het ging over steden waar hij nooit was geweest, vroeg de interviewer hem: ‘En hoe weet u nou zo precies alles te liggen?’ Van Genk: ‘Ja, dat had eh … daar heb ik veel over gelezen van tijdschriften, en Baedekers, oude Baedekers.’ Het woord “Baedekers” viel ook in het interview met Bibeb: ‘Hij […] bestudeert (dit is de basis van zijn steden) plattegronden, baedekers, beschrijvingen van landen, enz. Deze gegevens vult hij aan met het gefantaseerde.’ [2]

De reisgidsen van de Duitse firma Baedeker, met hun illustraties en gedetailleerde plattegronden, moeten voor Van Genk bij uitstek bruikbaar zijn geweest bij het voorbereiden van zijn tekeningen. De relatieve nadruk op hotels in Keulen I kan ook worden teruggevoerd op het gebruik van deze reisgidsen, waarbij het uiteraard de betere hotels zijn die als eerste worden vermeld. Ze staan tevens ingetekend op de stadsplattegronden, zoals onderstaande kaart van de omgeving van de Dom uit 1912 laat zien:

Baedeker 1912 003b

Uit: Baedekers Rheinlande, Schwarzwald, Vogesen. Handbuch für Reisende (Leipzig 1912)

Links naast de linker torenspits van de Dom staat het Domhotel aan de Domhof aangegeven, links onder de Dom het Hotel du Nord aan de Frankenplatz .

Ook de foto’s uit de Baedeker van 1912 tonen gezichtspunten en details die bekend voorkomen. Daarmee is zeker niet gezegd dat Van Genk slechts foto’s heeft nagetekend of enkel deze uitgave heeft gebruikt, wel dat er een gerede kans is dat hij deze of een vergelijkbare uitgave onder ogen heeft gehad.

Baedecker 2x

Uit: Baedekers Rheinlande, Schwarzwald, Vogesen. Handbuch für Reisende (Leipzig 1912)

Iets dergelijks geldt ook voor het perspectief: vanaf de toren van het raadhuis van Keulen (op de plattegrond het gebouw linksonder) is de blik op de Dom en omgeving vergelijkbaar met het perspectief dat Van Genk hanteert. Foto’s die vanaf dit punt zijn gemaakt, vormen eveneens een zeer aannemelijke bron:

Köln internet 011

Prentbriefkaart, ca. 1915

De afbeeldingen van Keulen die Van Genk in de jaren vijftig onder ogen kwamen, zullen gedeeltelijk van vóór de Tweede Wereldoorlog hebben gestamd, met in ieder geval de Baedekers als te identificeren bron. De berichtgeving rond de verwoesting en bezetting van Keulen in de laatste oorlogsjaren, met bijbehorende foto’s, zal eveneens hebben bijgedragen aan het beeld dat de kunstenaar van de stad had, gezien onder meer de vroege tekeningen Keulen A en Keulen B. Als derde factor kwam daar zijn eigen bezoek aan de stad bij, waarvan de wederopbouw ook in contemporaine kranten en tijdschriften te zien was. Al deze bronnen samen resulteerden in het beeld van de stad zoals dat te zien is in Keulen I.

Twee aspecten van Keulen I dienen nog kort te worden aangestipt: de teksten en reclame-uitingen, en de vervoersmiddelen. Het eerste punt is als een vooraankondiging te beschouwen bij werk uit de jaren zestig en zeventig, waarin teksten vaak een grote rol spelen. Van de identificeerbare werken die te zien waren op de expositie in Hilversum, kent alleen het dan recente Paris (Metrostation Opéra) significant meer tekst. [3] Vooral in de hoeken aan de onderkant van Keulen I springen de woorden in het oog: links de reclame voor Emser Pastillen, rechts DRB, Eisenbahn Direktion en HOTEL DU NORD. Het lijkt daarmee voorstelbaar dat Keulen I ook om die reden later gedateerd moet worden dan Keulen II. Catalogusnummer 15 uit Hilversum, Berlin, kent bijvoorbeeld relatief veel tekst en zou dan eveneens jonger kunnen zijn dan veel andere getoonde werken.

Ook het afbeelden van vervoersmiddelen is een link naar het later werk van Van Genk, van de olieverfschilderijen in de jaren zestig en zeventig, via de trolleybussen en trams uit de jaren tachtig, tot de tekeningen in vierkleurenballpoint uit de vroege jaren negentig. Hier is echter niet direct een ontwikkeling aan te wijzen, vervoersmiddelen komen op vrijwel alle werken uit de Hilversumse catalogus voor. Het groen in Keulen I lijkt later te zijn toegevoegd dan de auto’s, treinen en trams, waarmee deze in een eerdere fase van het werk nadrukkelijker aanwezig zouden zijn geweest. Aanduidingen als DRB, Eisenbahn Direktion, VERKEHRSVEREIN en DEUTSCHE REICHSBAHN duiden eveneens op het belang voor de kunstenaar van met name het openbaar vervoer.

IMG_0001

Keulen | ca. 1970 | gemengde techniek op papier | 98 x 140 cm | Stichting Willem van Genk, Almere

In de loop van de jaren zestig begon Van Genk, mogelijk onder invloed van zijn lessen aan de kunstacademie, met het maken van collages op papier waarbij hij delen van oudere tekeningen hergebruikte. Eén van die collages, door Van Berkum e.a. ‘ca 1960’ gedateerd, [4] is opnieuw gewijd aan Keulen (Keulen III). Het werk bestaat ruwweg uit twee delen: een voorstelling van de Dom beslaat iets meer dan de bovenste helft van de collage. Daaronder zijn diverse delen van kleinere tekeningen geplakt, min of meer rondom een historische afbeelding van het station met aangrenzende panden. Te zien zijn onder meer een zeppelin, autowegen, een rivier, tweemaal een monorail, een stoomtrein, marcherende benen, een ruiterstandbeeld, [5] een geornamenteerde beker, een portret van Beethoven en nog een afbeelding van de Dom. Prominent leesbaar in dit onderste deel zijn een reclame voor Emser Pastillen en tweemaal het woord KÖLN.

De blik op de Dom in het bovenste deel van Keulen III is vanuit westelijke richting, vergelijkbaar met de tekening Keulen A. Anders dan in die tekening, anders ook dan in alle bekende afbeeldingen van de Dom door Van Genk, is het lage perspectief. De Dom in Keulen ligt op een verhoging, de zogeheten “Domplatte”, en de nadrukkelijke illusie in Keulen III is dat wordt gekeken vanuit een lager of hooguit op dezelfde hoogte gelegen raam. Er is in de collage nog wel sprake van een centraal gebouw, maar de aandacht wordt afgeleid door het perspectief, de illusie van het raam, de details in het bovenste deel van het werk en vooral de stortvloed aan beelden (en tekst) in het onderste deel. De ontwikkeling in het werk van Van Genk wordt daarmee zichtbaar in de verschillende representaties van Keulen.

Een mogelijkheid tot datering van Keulen III biedt een klein tondo met tekst rechtsonder:

STADT KÖLN/DOM HBF
PIETER BRATTINGA & CO
BRAGAH STUDIO HOLLAND
ONTWERP WFAM van GENK
S’GRAVENHAGE STEENDRUKKERIJ
V/H (WED) de JONG & Znen HILVERSUM n/h
COPYRIGHT BRAGAH STUDIO
afb: DEUTSCHEN REICHSBAHN
STADT KÖLN (Rh) & UMGEBUNG
KÖLNER KARNEVAL

Eerder signaleerde ik dat Van Genk rond 1970 zijn samenwerking met Pieter Brattinga in zijn werk begon te benadrukken. Keulen III lijkt daarmee in die tijd te zijn ontstaan, waarbij losse delen van de collage uiteraard ouder zullen zijn. Interessant is daarnaast de verwijzing naar het Keulse carnaval. Van Genk was een fanatiek bezoeker van carnavalsvieringen in met name ’s-Hertogenbosch en Bergen op Zoom, maar ook het Keulse carnaval mocht zich in zijn belangstelling verheugen. In een latere tekening met de Dom schrijft hij onder meer halve Hahn, der Kobus, Prinz Karneval en Glühwein: een halve Hahn is in Keulen een roggebroodje met kaas, Waldemar Kobus was (en is) een acteur die ook optreedt als zanger tijdens het Keulse Karneval. De Duitse stad was, niet onbelangrijk, vanuit Nederland met de trein eenvoudig te bereiken en Van Genk zal die reis vaker hebben gemaakt.

Keulen I dook weer op in de catalogus bij de tentoonstelling ‘Willem van Genk’ die galerie De Ark in 1976 organiseerde. Keulen III kwam eveneens voor, Keulen II ontbrak uiteraard want was in 1964 door Schmela verkocht. Toen eveneens in 1976 Nico van der Endt de zakelijke vertegenwoordiging van Van Genk overnam, kreeg hij van Dick Heesen een inventarislijst met daarop Keulen I (prijs fl. 6000, minimumprijs fl. 3500) en Keulen III (prijs fl. 5000, minimumprijs fl. 4000). In mei 1998 verkocht Van der Endt negen werken van Van Genk aan museum De Stadshof voor een bedrag van fl. 225.000. Daaronder bevond zich ook Keulen I. [6] Keulen III bleef in bezit van de kunstenaar en kwam onder beheer van de Stichting Willem van Genk.


NOTEN

[1] Beljon, “Tien hoofdstukken schaal 1:100”, IX.

[2] Bibeb, “Ik ben een stuk grijs pakpapier”, p. 111.

[3] Ook in catalogusnummer 3, Tokyo, lijken veel reclame-opschriften te zijn afgebeeld, maar hiervan is slechts een kleine afbeelding bekend.

[4] Van Berkum e.a., Een getekende wereld, p. 109. De drie afbeeldingen van Keulen (waarbij Keulen II wordt aangeduid als Dom van Keulen) krijgen alle dezelfde datering ‘ca. 1960’ mee (ibid.). De datering van Keulen III is in de catalogus bij de tentoonstelling Woest gehandhaafd (pp. 112-113).

[5] Het ruiterstandbeeld betreft mogelijk de ‘Bamberger ruiter’ waarover Beljon spreekt in de Hilversumse catalogus (“Tien hoofdstukken schaal 1:100”, II). Ans van Berkum lijkt hier zeker van te zijn: ‘Hij laat de […] Bamberger-ruiter […] terugkeren in een onvoltooid werk over Duitsland, tegen een kelk die misschien uit de domschat van Keulen stamt; een monumentale Keulse Dom domineert immers ook hier het beeld weer.’ (Een getekende wereld, p. 89) Waarom Keulen III onvoltooid wordt genoemd, is onduidelijk.

[6] Nico van der Endt, Kroniek van een samenwerking, p. 113.

Keulen

Keulen I

Keulen | ca. 1960 | gemengde techniek op papier | 66 x 99 cm | Stichting Collectie De Stadshof, Utrecht | foto: Marcel Köppen

Let op: onderstaande tekst is in 2020 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

Eind 1976 nam Willem van Genk voor de eerste keer deel aan een tentoonstelling met Galerie Hamer als zijn zakelijke vertegenwoordiger. Op 28 november van dat jaar opende in de Haarlemse Vishal, een dépendance van het Frans Halsmuseum, de tentoonstelling Nederlandse naïeve kunst. Curatoren waren Mabel Hoogendonk en Nico van der Endt; die laatste benadrukte in de catalogus bij de tentoonstelling nog eens de aparte positie die Van Genk innam binnen het corpus van de deelnemende kunstenaars: ‘Van Genk is eerder een grensgeval tussen naieve kunst en ‘Art Brut’, zodat hij mede exposeerde in de tentoonstelling ‘tussen waan en zin’, waarin meer van dergelijke randnaieven onder de naam ‘para-naieven’ waren verzameld (Galerie Hamer, februari 1976).’ [1]

Van Van Genk werd in Haarlem de pentekening Keulen getoond, een stadsgezicht van Keulen met prominent in beeld de beroemde domkerk, gezien vanuit zuidoostelijke richting. Keulen was een van de twee tekeningen met die titel (eigenlijk: Köln) die in 1964 in Hilversum te bewonderen waren. De andere werd later dat jaar verkocht door Alfred Schmela. Op de Haarlemse tekening – die ik zal aanduiden als Keulen I – is de beeldbepalende, zwartgrijze Dom links van het midden in de tekening geplaatst. Door het midden van het werk loopt van boven naar beneden een strook die markeert waar twee vellen papier aan elkaar zijn bevestigd. Het linkerdeel is over het rechterdeel geplakt, met een duidelijk zichtbare overlapping.  Een tweede, minder duidelijk zichtbare stook loopt horizontaal in het linkerdeel van de tekening. Het bovenste deel is over het onderste deel geplakt, opnieuw met een kleine overlapping.

De Dom is aan de rechterkant, net voorbij de middelste ingang van het zuiderportaal, lichtbruin ingekleurd. Dit is met name waarneembaar bij de omgang, waarop in zwart kleine menselijke figuren zijn afgebeeld. Voor en naast de kerk zijn groen ingekleurde stroken bomen en planten getekend, met gele accenten. Daar weer naast zijn gebouwen te zien, die deels buiten het beeld vallen. Links tegen de rand van de tekening is een gebouw afgebeeld met op het dak duidelijk leesbaar het woord DOMHOTEL en met op en rond de gevel diverse reclameteksten voor met name alcoholische dranken en rookwaar. Achter het gebouw rijst links een kerktoren op, met daarnaast in lichtblauw kleurpotlood of krijt de vage contouren van een tweede toren. Tussen het gebouw en de Dom is een klein stukje stad zichtbaar met huizen, een of twee torens en reclameborden. In de linkerbenedenhoek van de tekening zijn de daken van een cluster gebouwen te zien. Geheel links staat op een dak een reclamebord met prominent de tekst Emser Pastillen, met daaronder aus den staatlichen Betrieben Bad Ems. Rechts van dit reclamebord staat op een ander dak een kleiner bord met de tekst Hôtel “Continentahll”.

Keulen I - detail (1024x674)

Detail Keulen (ca. 1955)

In rechterbenedenhoek zijn twee aangrenzende gebouwen te zien, met op de muur van het linker gebouw in grote witte letters DRB en op het dak Eisenbahn Direktion. Aan de bovenkant van de gevel van het gebouw rechts staat HOTEL DU NORD. Iets naar boven, aan de overkant van de straat, staat een gebouw met op de gevel een groot bord met de tekst VERKEHRSVEREIN. Hierachter loopt een verhoogde spoorweg met daarop een lange trein. Geheel rechts is een stenen constructie te zien met arcadebogen en een toren. Daarachter staat een door bouwsteigers omgeven kerktoren. Achter de trein zijn gebouwen en bouwkranen te zien; op een van de gebouwen staat de tekst DEUTSCHE REICHSBAHN EG. Aan de horizon zijn ook enkele rookpluimen getekend. Links, deels achter de Dom verscholen, is de koepel van het hoofdstation van Keulen zichtbaar. Op alle straten en pleinen tussen de gebouwen zijn mensen getekend, daarnaast zijn rond de Dom meerdere trams en auto’s te onderscheiden. De tekening is rechtsonder gesigneerd in blauw potlood WFAM van Genk met daarboven het logo van de kunstenaar.

De andere “Hilversumse Köln” (hier: Keulen II) stond afgebeeld in de catalogus bij Van Genk’s fantastische werkelijkheid. In dit werk is opnieuw de Dom het centrale beeldelement, maar nu gezien vanuit oostelijke richting en vanaf de andere oever van de Rijn. Er ontstaat daardoor meer ruimte voor het station, terwijl ook de spoorbrug over de Rijn (de Hohenzollernbrücke) is afgebeeld. Het gebied tussen de Dom en de rivier lijkt kaalgeslagen. Vanwege die kaalslag, plus de duidelijke werkzaamheden aan de spoorbrug, zou Keulen II de situatie van kort na de Tweede Wereldoorlog kunnen weergeven. Vanaf mei 1940 werd Keulen in totaal 262 keer gebombardeerd. In april 1945 werd de stad ingenomen door Amerikaanse troepen, waarbij hun opmars was vertraagd doordat Duitse soldaten zelf de Hohenzollernbrücke hadden opgeblazen. De Dom was overeind blijven staan, maar de omliggende bebouwing had veel schade opgelopen. De spoorbrug werd in 1948 weer in gebruik genomen.

Keulen II

Köln | ca. 1955 | gemengde techniek op papier | 72 x 80 cm | collectie onbekend | afbeelding: tent. cat. Van Genk’s fantastische werkelijkheid

De bevrijde (en verwoeste) stad Keulen was al eerder het onderwerp geweest van minimaal twee vroege tekeningen van Van Genk, nu in het bezit van de Stichting Willem van Genk. Op de eerste tekening (Keulen A) is het westportaal van de Dom frontaal afgebeeld, met op de voorgrond een groot aantal gevechtsvoertuigen. Links van de Dom zien we de overkapping van het centraal station, rechts de verwoeste spoorbrug over de Rijn. In de lucht is een aantal vliegtuigen nog steeds bezig met bombarderen. De tekenaar heeft de afbeelding rechtsboven van commentaar voorzien: Geallieerden strijdkrachten in Keulen. Alleen de dom staat nog overeind in de puinhopen van het Duitsche Rome. Met opzij de buitgemaakte Duitsche tijgertanks en de vernielde Hohenzollernbrücke.

In de tweede tekening (Keulen B) ligt het perspectief iets hoger en meer naar rechts, waardoor ook de zuidzijde van de Dom te zien is. Rechtsonder staat in grote letters “Köln am Rheinn” met daaronder in kleinere letters DOMPLATZ. Het gebied rondom de Dom is verwoest, op een muur staat nog WASSER AUS KÖLN en EAU DE COLOGNE. Achter de Dom is de bovenkant van de stationsoverkapping zichtbaar, rechts de vernielde spoorbrug. Opnieuw is rechtsboven een beschrijvende tekst aangebracht: […] 1945. De Keulsche kathedraal staat er nog, ondanks hevige verwoestingen in de omliggende straten en fabrieksbuurten. In de puinhopen der stad geven Duitsche soldaten zich over aan een Amerikaansche patrouille, die Keulen overmeesterden.

Keulen A+B

Beide: zonder titel (Keulen) | gemengde techniek op papier | Stichting Willem van Genk, Almere

De twee tekeningen lijken kort na de bevrijding gedateerd te moeten worden, als Willem van Genk ongeveer achttien jaar oud is. Mogelijk hebben foto’s in kranten aan de afbeeldingen ten grondslag gelegen, eigen waarneming valt uit te sluiten. Ook Keulen II toont het naoorlogse Keulen, maar inmiddels zou Van Genk de stad zelf gezien kunnen hebben. Met groepsreizen bezocht hij in de jaren vijftig een aantal Europese steden, waaronder Keulen. [2] Er is niets op de afbeelding dat een realistische lezing in de weg staat. Aan het begin van de Hohenzollernbrücke zijn twee torentjes te zien, overblijfselen van de neoromaanse portalen die in 1911 aan beide zijden van de brug waren gebouwd. De torentjes overleefden de bombardementen maar werden in 1958 alsnog afgebroken.

In het geval van Keulen I is de datering van de voorstelling problematischer. Enerzijds lijken de bouwwerkzaamheden rechts aan de horizon opnieuw te duiden op een situatie van wederopbouw. Ook enkele reclames, bijvoorbeeld voor Coca-Cola, passen daarbij. Geheel rechts is één van de twee torentjes van het portaal van de Hohenzollernbrücke te zien, wat eveneens geen anachronisme hoeft te zijn. Meer betekenend zijn de drie genoemde hotels: het Domhotel, het Hotel du Nord en het Hotel Continental. Zeker de eerste twee behoorden vóór de Tweede Wereldoorlog tot de beste hotels van de stad. Beide werden vernield tijdens de oorlog en alleen het Domhotel werd, in een andere vorm, weer opgebouwd. Op de tweede vroege tekening van Keulen is tussen de ruïnes rechts van de Dom het woord DOMHÔTEL te lezen. Het Domhotel zoals afgebeeld op Keulen I is duidelijk vooroorlogs.

Dit is het eerste deel van een tekst die gebaseerd is op een analyse die ik in 2016 schreef voor Stichting Collectie De Stadshof van de tekening Keulen van Willem van Genk.


NOTEN

[1] “willem van genk”, in: Nederlandse Naïeve Kunst, tent. cat. Haarlem (Frans Halsmuseum, Vishal), Haarlem 1976, p. 9.

[2] ‘Hij ging met reisverenigingen naar Parijs, Rome, Madrid, Kopenhagen, Keulen en Praag.’ Bibeb. “Ik ben een stuk grijs pakpapier”, p. 111.

Lijstje

World Aircraft I - KLM

World Aircraft I – KLM (World Aircraft) | ca. 1970 | gemengde techniek op hardboard | 101 x 101 cm | particuliere collectie

Let op: onderstaande tekst is in 2019 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

Pieter Brattinga beklaagde zich in 1973 tegenover zijn advocaat onder andere over Van Genks ‘weigering om verdere werkstukken toe te voegen aan de “afgeronde” collectie’, dat wil zeggen aan de zevenentwintig werken waarvoor hij in 1964 een contract had ondertekend. [1] Dat was niet helemaal waar. Begin 1971 had hij van Addy Persoon-van Genk een brief gekregen waarin zij hem namens haar broer nieuw werk aanbood:

Hierbij treft U een lijstje aan, hetwelk Willem mijn broer tijd mij geruime tijd geleden heeft gegeven. […] Mijn broer heeft alleen het werk opgeschreven wat hij wel wilde verkopen. Ik denk echter, dat er inmiddels bijgekomen zullen zijn, aangezien ik het lijstje reeds zeer lange tijd in mijn bezit heb. […] Door het grote formaat is het werk zeer kwetsbaar niet gemakkelijk te vervoeren. Het is echter zeer zeker de moeite waard, aangezien het werk wat hij maakt veel beter is dan voorafgaande. Alles is geschilderd in kleur. [2]

Het bijgevoegde lijstje bevatte de titels en afmetingen van tien werken, geschreven in ballpoint – de titels in groen, de afmetingen in blauw. Zichtbaar is dat de titels eerst in potlood waren geschreven en daarna met groene ballpoint overgetrokken. Kenmerkend voor Van Genk is het gebruik van uitsluitend hoofdletters en vooral van liggende punten tussen de woorden. Aan de onderkant van de lijst bevindt zich de getypte regel ‘Etsen zwart/wit en gekleurd’, waarschijnlijk toegevoegd door zijn zuster. [3] Het handgeschreven deel van het lijstje:

RAILWAYS                                     66 cm   151 cm
AIRPORTS I/ - TOKYO·HANEDA·(INT.)           114 cm – 119 cm
AIRPORTS II/ - JAPAN·AIR·LINES              111 cm – 119 cm
AIRPORTS III/ - GARUDA-INDONESIA            120 cm –  91 cm
WORLDAIRCRAFT I/ K.L.M                       97 cm –  98 cm
WORLDAIRCRAFT II/ CUBANA·AIRWAYS             81 cm –  91 cm
HET·PROJECT·ASBERY·MOSKOU                    81 cm –  76 cm
HET·PROJECT·ASBERY·HAVANNA                   77 cm –  98 cm
COLLAGE·70 RUIMTEVAART                      138 cm – 123 cm
COLLAGE·2000·BELJON·INC.                     61 cm – 155 cm

Het leek hier inderdaad te gaan om nieuw werk, geen van de genoemde titels was bijvoorbeeld te zien tijdens de expositie De eigen wereld van 12 vrijetijdsschilders die in het najaar van 1967 werd gehouden in de Haarlemse Vishal. Het is verleidelijk om de volgorde die Van Genk geeft te zien als een chronologische, hoewel hier geen directe aanwijzingen voor zijn.

2019-12-16 15.46.36 (800x456)

‘Hierbij treft U een lijstje aan, hetwelk Willem mijn broer tijd mij geruime tijd geleden heeft gegeven.’ (Addy Persoon-van Genk)

Alle titels op het lijstje zijn terug te voeren op werken die later onder een (soms: gedeeltelijk) andere naam bekend werden. In volgorde, met steeds het equivalent zoals opgenomen in het overzicht “Oeuvre” in Een getekende wereld (1998): [4]

RAILWAYS [66 x 151 cm]
           = Great Railroads of the World [ca. 1970; 68 x 133 cm]
AIRPORTS I/ - TOKYO·HANEDA·(INT.) [114 x 119 cm] 
          = World Airport [ca. 1965; 113,5 x 120 cm]
AIRPORTS II/ - JAPAN·AIR·LINES [111 x 119 cm] 
          = Arthur Hailey Airport 1 (Soviet Space Research) 
            [ca. 1965; 111 x 119,5 cm]
AIRPORTS III/ - GARUDA-INDONESIA [120 x 91 cm] 
          = Arthur Hailey Airport 2 [ca. 1965; 91 x 120 cm]
WORLDAIRCRAFT I/ K.L.M [97 x 98 cm] 
          = World Aircraft [ca. 1965; 97 x 99 cm]
WORLDAIRCRAFT II/ CUBANA·AIRWAYS [81 x 91 cm] 
          = Cubaanse Luchthaven [ca. 1975; 81 x 91 cm]
HET·PROJECT·ASBERY·MOSKOU [81 x 76 cm] 
          = Project Asbery I [ca. 1970; 80 x 185 cm]
HET·PROJECT·ASBERY·HAVANNA [77 x 98 cm] 
          = Project Asbery II [ca. 1970; 78 x 122 cm]
COLLAGE·70 RUIMTEVAART [138 x 123 cm] 
          = Collage ’70 [ca. 1970; 140,5 x 126 cm]
COLLAGE·2000·BELJON·INC. [61 x 155 cm] 
          = Academy Information/Art Expo [ca. 1970; 61,5 x 155 cm]

Wat allereerst opvalt zijn enkele significante verschillen tussen de opgegeven maten en de werkelijke afmetingen. Het gaat daarbij om drie werken: Railways, Het project Asbery – Moskou en Het project Asbery – Havanna. In het geval van de laatste twee is identificatie met bekende werken desalniettemin onbetwistbaar, bij het eerste werk zou er lichte twijfel kunnen zijn. Omdat het bij alle werken gaat om aan elkaar bevestigde boardplaatjes, kan het zijn dat een strook in een eerdere versie nog niet tot het werk behoorde of andere afmetingen had.

Wat groepering en datering van de tien werken betreft zijn er meer opmerkingen te maken. Uiteraard zijn (deze versies van) de werken ontstaan vóór de datum waarop Addy Persoon-van Genk haar brief aan Pieter Brattinga stuurde, 11 februari 1971. Bovendien schrijft zij in die brief dat ze het lijstje ‘reeds zeer lange tijd’ in haar bezit heeft. Gevoegd bij het feit dat de werken nooit eerder gezien of genoemd zijn, zou ik ze willen dateren op ca. 1965-1971. Dit komt overeen met bijna alle dateringen die worden gegeven in Een getekende wereld. Collage 2000 Beljon Inc. (Academy Information/Art Expo) lijkt bij de signatuur gedateerd met het getal 71.

Vervolgens valt op dat de titels van bijna alle werken op het lijstje wijzen op kleinere clusters. Driemaal komt “Airports” voor, tweemaal “Worldaircraft”, tweemaal “Het project Asbery” en tweemaal “Collage”. Ten opzichte van de latere titels blijkt World Airport daarmee deel uit te maken van dezelfde serie als Arthur Hailey Airport 1 en Arthur Hailey Airport 2, en zijn ook World Aircraft en Cubaanse Luchthaven verwant. Dat laatste is tegelijk wel en niet onverwacht. Wel onverwacht omdat de twee latere titels geen enkele overeenkomst vertonen en omdat de dateringen in Een getekende wereld zo’n tien jaar uit elkaar liggen. Niet onverwacht omdat in beide werken sprake is van een frontaal afgebeelde neus van een vliegtuig die gedeeltelijk driedimensionaal is weergegeven.

Verder zijn er overeenkomsten als het gebruik van tijdschriftcovers in zeven van de negen afbeeldingen, met name die van Life – een procedé dat Van Genk tot halverwege de jaren zeventig zal blijven toepassen. Daarnaast komen op drie van de negen werken prominent zeppelins voor. De combinatie van prominent afgebeelde zeppelins en Life komt overigens ook terug in het bovendeel van het verticale tweeluik Pilsen 2, dat we om die reden eveneens in de periode 1965-1971 zouden kunnen situeren.

World Aircraft II - Cubana Airways

World Aircraft II – Cubana Airways (Cubaanse luchthaven) | ca. 1970 | gemengde techniek op hardboard | 81,5 x 91 cm | Stichting Collectie De Stadshof, Utrecht | Foto: Marcel Köppen

Een belangrijke factor bij pogingen tot dateren van werk van Van Genk is de aard en het gebruik van gele dan wel rood/gele randen en stroken, al dan niet voorzien van golvende lijnen en punten, of woorden. Zowel Railways als World Aircraft I – KLM hebben een donkergele rand aan respectievelijk de onder- en bovenkant en de zijkanten. De combinatie met een rode strook is hier afwezig. Het project Asbery – Havanna kent gele stroken met woorden, Collage 2000 Beljon Inc. heeft de kenmerkende rood/gele randen met golvende lijnen en punten. Bij Collage ’70 Ruimtevaart is sprake van verschillende soorten randen aan de linker- en bovenkant – geel, rood, rood/geel, rood met woorden, geel met woorden – alsof de kunstenaar geen vaststaand idee hierover had. Tekenend hierbij is dat de woorden in de randen aan de bovenkant van het werk ondersteboven staan.

World Aircraft II – Cubana Airways ten slotte heeft aan de onder- en bovenkant de rood/gele stroken met geel/rode letters, zoals die voorkomen in werk uit de periode na 1975 (Collage ’78, Zelfportret zwakzinnigennazorg, Keleti). Dit verklaart waarschijnlijk de datering ‘ca. 1975’ in Een getekende wereld. Inderdaad lijken de stroken een anachronisme te zijn in een werk dat rond 1970 moet worden gedateerd, maar de maten die Van Genk in zijn lijstje geeft zijn identiek met de afmetingen van Cubaanse luchthaven. De eerste afbeelding van het werk dateert van begin 1976; daar ziet het werk eruit zoals we het nu nog steeds kennen. [5]


NOTEN

[1] Brief van Pieter Brattinga aan F.W. Grosheide, 8 maart 1973 (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut).

[2] Brief van Addy Persoon-van Genk aan Pieter Brattinga, 22 februari 1971 (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut).

[3] Bijlage bij idem.

[4] Ans van Berkum e.a., Een getekende wereld, pp. 107-119. Dit is de eerste en tot op heden enige systematische poging tot het in kaart brengen van het oeuvre van Willem van Genk.

[5] Willem van Genk, tent. cat. Boxtel (Galerie De Ark), Boxtel 1976, p. 53.

Moskou

1 mei parade

1 mei parade | 1964 | olieverf op hardboard | 67,5 x 190 cm | Stichting Willem van Genk, Haarlem

Let op: onderstaande tekst is in 2019 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

In de jaren negentig probeerde Dick Walda voor zijn boek Koning der stations meer te weten te komen over het verleden van Willem van Genk, onder meer door gesprekken met de kunstenaar zelf. Deze vertelde toen ten onrechte dat de Sovjet-Unie indertijd zijn allereerste buitenlandse reisdoel was geweest:

De eerste reis die ik naar het buitenland maakte was naar Rusland. Ik was zeer geïmponeerd door dat enorme Moskou, alles was tien keer groter. Indrukwekkende stations, overal mensen. Prachtige gebouwen. Steeds weer moest ik naar die stations. Je had daar alles in die Russische steden: trolleybussen, trams, de metro en treinstations. Dat ben ik gaan tekenen, ja. [1]

Een fascinatie voor Rusland vormde een belangrijke verbindende factor tussen Van Genk en Walda, waardoor het zeer goed mogelijk is dat de kunstenaar zijn vriend naar de mond wilde praten of zich domweg vergiste.

In het korte interview met Van Genk voor Brandpunt, in de reportage naar aanleiding van Van Genks fantastische werkelijkheid, zei hij desgevraagd expliciet dat hij niet in Moskou is geweest – ondanks de negen werken met de titel Mockba die op de tentoonstelling te zien waren. [2] Ook in het interview met Bibeb kwam de wens om naar Moskou te gaan uitgebreid ter sprake. Addy Persoon-van Genk vertelde hoe haar broer al wel was ingeschreven voor een reis naar de Russische hoofdstad maar uiteindelijk niet werd geselecteerd. ‘Viruly, Mary Dresselhuys, Theun de Vries waren er wel bij. […] Hij krijgt nog altijd f 75,- van die onderneming, die is nooit terugbetaald. Zelfs een vent die met een draaiorgel loopt, kon mee. Hij niet.’ [3]

Rond dezelfde tijd schreef Van Genk een brief aan Pieter Brattinga met mijmeringen over een eventueel bezoek aan Moskou:

De winter is voorbij, en de zomer is in aantocht dus tijd om aan vacantieplannen te gaan denken. Geachte lezer, waar gaan we heen deze zomer? Ik weet er nog niets van, ik zou oorspronkelijk naar Moskou gaan, maar wat ervoor in de plaats gekomen is weet ik niet. U hadt ’t over die bewuste reis naar Amerika, nu beste lezer ik ben versplinterd, ik bezit nu 2 verschillende reisplannen, daar zit de duivel tussen, welke reis maak ik beste lezer? Och ik geef natuurlijk de voorkeur aan Moskou maar daar zit blijkbaar iets aan vast, dat is niet zo zeer de pas of visum, doch wel van finaciele aard. […] Nu in Amsterdam is er een reisbureau (VERNU) die Ruschland vertegenwoordigd. Dit is namelijk een treinreis via Oostduitschland en Polen naar Moskou (prijs fl. 696) zeshonderdzesennegentig gulden hierbij zijn excursies per bus door Moskou en Leningrad bezocht wordt o.a. de Tretjakovgallerij, ’t mausoleum, het Kremlin, de Landbouw Industr. tentoonstelling, de metrostations. In Leningrad de Hemitage (winter) en ‘Petershof’ (zomerverblijf der Czaren) ook het Russische museum met de hoofdstad van Polen Warschau wordt aangedaan. Zoo U ziet een heel programma van 17 dagen zonneschijn in de Sovjetunie. [4]

Het was duidelijk: Van Genk had er zin in. [5] Hij zag de Sovjet-Unie op dat moment nog als een ideale staat waar hij als maatschappelijke verschoppeling wellicht voor vol zou worden aangezien.

Wanneer Van Genk voor het eerst Moskou bezocht, is onduidelijk. Dit zou later in 1964 kunnen zijn geweest, bijvoorbeeld toen hij begin juni van Brattinga een voorschot van fl 1.000,- had gekregen in afwachting van de verkoop van zijn werk in het buitenland. [6] Datzelfde jaar schilderde hij in olieverf op drie hardboardplaten een impressie van de 1 mei-parade op het Rode Plein in Moskou, maar er zijn geen indicaties dat dit werk op eigen waarneming is gebaseerd. Integendeel lijken bepaalde karikaturale en/of clichématige elementen juist te wijzen op fantasie. Verder doen beeldelementen op de scheidslijnen tussen de boardplaten, en verschillen tussen het linker- en rechterdeel van de voorstelling, vermoeden dat het werk in meerder fasen is ontstaan. De achterkant van het werk toont een indrukwekkende collage van teksten, tekeningen en knipsels, maar zaken als reisinformatie of rekeningen van hotels ontbreken.

Amsterdam Moskou KLM

Amsterdam Moskou per KLM | ca. 1967 | gemengde techniek op papier (gemaroufleerd op hout) | 128,5 x 148,54 cm | LaM, Villeneuve d’Ascq

In december 1964 kreeg Van Genk het geld van de verkopen in Düsseldorf, ruim zevenduizend gulden. Dit bedrag moet hem zeker in staat hebben gesteld om zijn lang gekoesterde wens van een reis naar Moskou in vervulling te doen gaan. Op een werk uit de tweede helft van de jaren zestig staat met grote letters Amsterdam Moskou per KLM, mogelijk ter herinnering aan die eerste reis naar de Sovjet-Unie. Op het werk is wel een aantal keren de tekst välkommen till sovjetunionen te lezen, wat er juist op zou kunnen wijzen dat hij het land via Scandinavië was binnengekomen. Hoe dan ook, toen Van Genk in 1981 Dick Walda voor het eerst ontmoette, vertelde hij Moskou ‘al enkele keren’ te hebben bezocht. [7]


NOTEN

[1] Walda, Koning der stations, p. 22.

[2] Cf. Ver van huis. Interviewer: ‘Maar nou valt het mij op meneer Van Genk, u tekent dus erg veel steden, maar de meeste steden bent u nooit geweest. U heeft tekeningen van Moskou, van Wenen …’ Van Genk: ‘Wenen, daar ben ik wel geweest.’ Interviewer: ‘Maar zo’n Moskou, daar bent u nooit geweest.’ Van Genk: ‘Nee.’

[3] Bibeb, “Ik ben een stuk grijs pakpapier”, pp. 113-115.

[4] Brief van Willem van Genk aan Pieter Brattinga, 25 maart 1964 (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut).

[5] Op de website van de Stichting Willem van Genk staat een document uit 1963 waarop de kunstenaar diverse reizen naar de Sovjet-Unie inventariseert, inclusief prijzen en met een tweetal reisprogramma’s van dag tot dag. (Geraadpleegd op 25 november 2019.)

[6] Cf. een brief van Pieter Brattinga aan Willem van Genk, 9 juni 1964 (archief Pieter Brattinga, Wim Crouwel Instituut).

[7] Walda, Koning der stations, p. 48.

Wimmie (volgens Willem)

Willem ca. vijf

Willem van Genk op 5-jarige leeftijd met speelgoedtrein en autootjes

Let op: onderstaande tekst is in 2019 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

In Koning der stations van Dick Walda komt Tiny van den Heuvel-van Genk regelmatig aan het woord over haar broer, meestal over actuele zaken in het midden van de jaren negentig maar een enkele keer ook nog zijdelings over diens jeugd. Als het over zijn obsessie met ordening gaat:

Alles heeft z’n eigen plek. Het moet precies staan zoals Wim het wil.
Zelfs in de kasten, kijk maar in de keuken, daar staan de doosjes schuin op een rijtje. Heeft hij van z’n vader.
We hadden – voordat hij bij de Arbeidsinspectie werkte – een mooie chocolaterie in Scheveningen.
Vader deed zelf de étalages, heel kunstig.
Hij heeft vaak de eerste prijs gewonnen.
Wim doet zijn vader na.
Alles in huis moet schuin en scheef op een rij staan. [1]

Met ‘een mooie chocolaterie in Scheveningen’ zal Tiny doelen op het adres aan de Renbaanstraat 7, waar de familie Van Genk van februari 1916 tot januari 1922 woonde. De licht artistieke inslag van Jozef van Genk kwam al voorbij in het gesprek van Bibeb met Willy van Genk, waarin sprake is van een boek met vakantieverslagen, ‘Keurig beschreven bladzijden met gekleurde letters in de titels en kleine versieringen.’

Ook Willem van Genk zelf is uiteraard veelvuldig aan het woord in Koning der stations. Zijn vroegste jeugd en de relatie tot zijn vader komen voorbij in het hoofdstuk “Willem van Genk spreekt”, zij het zijdelings. Walda laat de kunstenaar beginnen met zijn eerste herinnering aan treinen:

Het eerste station dat ik ooit bezocht was het Hollands Spoor in Den Haag. Ik was een jaar of vier en mocht met de trein mee, samen met mijn ouders. Het was romantisch. [2]

Even verderop komt hij over zijn vader te spreken. De situatie is herkenbaar:

Thuis moest ik als kind mijn bek houden, zoals vader zei. Hadden we het over aardrijkskunde, verre landen. Wist ik alles van. En toch kreeg ik geen gelijk. Integendeel. Klappen voor m’n kop. Dat soort bemoeizucht en de baas over je spelen. Ik wilde alleen maar lezen en tekenen. [3]

Dit is feitelijk de enige passage in het boek waarin Van Genk zich negatief uitlaat over zijn vader. Elders is hij wel kritisch over zijn zusters:

Maar ik heb m’n hele leven een zwerm zusters gehad. Gisteren nog, het was maar een droom. Ze zaten aan m’n bed. Allemaal. En dat praat ook nog een keer door mekaar. Je kan er niks van verstaan, negen moeders die m’n bed wilden opmaken. […] Ze hadden het over m’n vader, een lage edelman, die nog in een Frans kasteel heeft gewoond. Ze moesten natuurlijk heel wat bijpraten, want ze zijn al jaren dood. [4]

Hoewel niet historisch correct, lijkt de kenschets van zijn vader als ‘een lage edelman’ wel een positieve connotatie aan te geven. In een interview uit 1986 met Nico van der Endt is hij zo niet positief dan toch vergoelijkend over zijn vader:

WvG – Een jeugd heb ik nooit gehad.
NvdE – Was dat de schuld van je vader?
WvG – Nou ja, kijk, m’n vader kon d’r ook niks aan doen, maar ja, die was zelf nooit voorgelicht hè, ja, dus ook huiscensuur, ja, de atoombom op Moskou en zo […].
NvdE – Maar je vader wilde een atoombom op Moskou gooien?
WvG – Nou ja, zogenaamd om mijn op te voeden, maar dat zei hij schertsend, want je zat in het rechtse bestel, toen waren de communisten nog rooier, bij wijze van spreken […].
NvdE – Je vader was dus tegen het communisme?
WvG – Ja, ja, toch wel, maar in de Tweede Wereldoorlog hebt-ie toch wel joden geholpen […]. [5]

My childhood

Microcollage ’73 | Studiereis van Beatrix en Claus, 1973 (detail)

Ook in zijn werk is Van Genk niet erg mededeelzaam over zijn jeugd. Een van de weinige expliciete verwijzingen is te vinden in Microcollage ’73 | Studiereis van Beatrix en Claus (1973). In een tondo is een jongen te zien die een pak slaag krijgt, met daarbij onder meer de tekst MY CHILDHOOD YESTERDAY. Gezien de overige teksten en beeldelementen lijkt het pak slaag eerder te maken te hebben met het gememoreerde anticommunisme van de zeer katholieke vader dan met rekensommetjes of aardrijkskundige discussies.

Veel is gemaakt van een detail uit de collage Märklin (ca. 1970). [6] Ans van Berkum:

Op een van de kastjes in zijn kamer bewaart Van Genk een oude foto van zichzelf met een opgestelde modelspoorlijn. In het werk Märklin verwijst hij in het centrum van het beeld naar het Nederlandse Sinterklaasfeest, waarbij alle kinderen cadeautjes krijgen. Hij tekent zijn geschenken erbij. Een suikerhart en een modelspoortrein op een cirkel van rails, daarnaast de met een dubbele contour getekende woorden * Voor vader en zoon *. Een Märklin-trein voor vader én zoon! […] Voor altijd zullen treinen en stations voor Van Genk de band aangeven met zijn vader. Vanuit die kern zal hij ze exploreren en hun betekenis voor het lot van de mensheid trachten te achterhalen. [7]

Het minimale detail waar Van Berkum over spreekt wordt door haar formuleringen belangrijker en duidelijker voorgesteld dan het op het werk naar voren komt. Daarbij gaat het op de bewuste foto niet om een Märklin-trein [8] en zijn de vergaande conclusies in de laatste zinnen meer dan tendentieus. In de documentaire Een getekende ziel (2010) doet ze hier nog een schepje bovenop:

Op zijn vijfde kreeg hij van Sinterklaas een cadeau. Was ingepakt in bruin pakpapier en daar hing een label aan en daar stond op “Voor vader en zoon”, en dat was een Märklin-trein. En die trein die vinden we ook altijd weer terug in al zijn schilderijen.

588VISO- 3-130

Märklin | gemengde techniek op papier |1970 | 123 x 143 cm | The Whitworth Art Gallery, Manchester

Detail Märklin

Märklin, 1970 (detail)

Even later in de documentaire: ‘Dat begint dus, zoals ik straks vertelde, bij die gift van zijn vader, een kleine modeltrein, Märklin, waar die thuis al hele landschappen van maakt en mee speelt, samen met zijn vader’. Van Berkum verzint hier op grond van allerlei elementen een biografische anekdote, die ze vervolgens weer inzet bij de interpretatie van het werk van Van Genk.

Er zijn kortom nauwelijks expliciete verwijzing in het werk van Van Genk naar zijn vroege jeugd en zijn relatie met zijn vader. Die relatie was niet goed, al zijn hier in zijn werk niet direct sporen van te vinden. Dat hij al op zeer jonge leeftijd verzot was op treinen staat wel vast. Dat hij dus een speelgoedtrein met bijpassende autootjes bezat, eventueel gekregen als Sinterklaascadeau, is niet meer dan logisch. Ook zal er mogelijk een bepaalde associatie hebben bestaan tussen de speelgoedtrein en zijn vader, maar hier betreden we al uitermate glad ijs dat ik graag laat voor wat het is.


NOTEN

[1] Walda, Koning der stations, pp. 142-143.

[2] Idem, p. 21.

[3] Idem, p. 26.

[4] Idem, p. 185.

[5] Van Berkum e.a., Een getekende wereld, pp. 80-84.

[6] Nico van der Endt verkoopt dit werk in 1989: ‘Monika Kinley verwerft de tekening Märklin voor haar Outsider Archive voor de prijs van ₤ 1500.’ (Van der Endt, Kroniek van een samenwerking, p. 63) De collectie van het Outsider Archive wordt in 2011 gedoneerd aan de Whitworth Art Gallery.

[7] Van Berkum e.a., Een getekende wereld, pp. 38-39. De foto is afgedrukt op p. 38. Enkele jaren later vat Van Berkum haar interpretatie in een Engelstalig artikel samen: ‘Van Genk’s love of trains also dates from his early years. “Santa Claus” brought him a parcel containing a Märklin train set which included a station, a tunnel, a footbridge and a signal post. It was labelled “For Father and Son”. A family photograph shows Willem with the train set and his Dinky toys lined up alongside the rails: four identical streamlined lorries.’ (Ans van Berkum, ‘Willem van Genk’, in: Raw Vision nr. 36 (2001), pp. 24-31; aldaar p. 29)

[8] Märklin-kenner Pierre Dietvorst in 2019, kijkend naar de foto van de jonge Willem van Genk met de modeltrein: ‘Dat is dus geen Märklin-trein, maar de autootjes die erbij staan zijn wél Märklin. […] Maar het is wel zo, het is heel bijzonder dat hij dit type trein kreeg, want dit was een soort opwindtype trein, […] dat konden alleen maar […] mensen die welgesteld waren […] kopen want voor de gewone man was dat niet bereikbaar. En die autootjes ook die erbij staan, dat zijn echt hele dure dingen.’ (Interview met Pierre en Tineke Dietvorst, 17 oktober 2018.)

Pilsen

IMG_9740 (800x465)

Kathedraal Pilsen | ca. 1965 | gemengde techniek op papier | 126 x 201 cm | Musée L, Louvain-la-Neuve | foto: Ans van Berkum, Almere

Let op: onderstaande tekst is in 2019 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

Nogmaals het interview uit 1964 van Bibeb met Willem van Genk. De kunstenaar: ‘Ik ben na Rome naar Tsjechoslowakije gegaan. Je eet er goed in Rome, maar in Tsjechoslowakije is ’t bier weer beter. Daar is de Wenzelplats van de heilige Wenzel.’ [1] Op 16 juni 1963 vertrok Willem van Genk om 7:15 uur van het adres Wagenstraat 40 in Den Haag voor een achtdaagse groepsreis naar Tsjechoslowakije. De organisatie was in handen van reisbureau Europa Express N.V., directeur H. Vermaat fungeerde als reisleider. De groep bestond uit veertien personen uit onder meer Rijswijk, Breda, Deventer en Delft, die in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam op de ‘autocar’ konden stappen. Er werd onderweg overnacht in Aschaffenburg, Mariënbad, Praag, Nürnberg en Koblenz. Op de dag van terugkomst in Nederland was er een afscheidsdiner in hotel De Schuur in Breda.

Al deze gegevens zijn bekend omdat Van Genk de deelnemerslijst met alle details van de reis netjes bewaarde, waarna hij bovendien op de achterkant een kort reisverslag maakte. [2] Hij beschrijft hoe het gezelschap in Tsjechoslowakije via Cheb, Marianske Lazne (Mariënbad), Karlovy Vary (Karlstad) en Lidice naar Praag reist. Op de terugweg wordt Pilsen aangedaan en daarna gaat het via Duitsland weer naar huis. In telegramstijl worden per stad enkele activiteiten en bezienswaardigheden opgesomd – in Mariënbad: ‘bezichtiging aan een Arbeiderskultuurhuis avondwandeling volkspark wafelbakkerij kurzaal concertgebouw rk kerk (moskee) mineraalwaterbronnen centraalpostkantoor’. Soms klinkt nog iets door van de specifieke interesses of preoccupaties van de kunstenaar, wanneer hij bijvoorbeeld melding maakt van een ‘slangenfarm in dienst der geneeskunde’, van een traject ‘door de donkere tunnel naar ’t centrum van Praag’ of van een ‘panorama op Praag van de Petrin eifeltoren te bereiken met lijn 9 en de bergbaan gezicht op de Moldau’.

Naamloos

Reisgids 1963, Europa Expres N.V.

Pilsen moet het met slechts enkele regels doen: ‘verder van Praag naar Pilsen diner Pilsen is bekend om z’n pilsner bier, Pilsen is de grote fabriek stad bij uitnemendheid men treft er onder ander de Skoda autowerke aan van Pilsen terug naar de grens’. Desalniettemin zal de stad de inspiratie leveren voor twee grote werken van Van Genk, Kathedraal Pilsen en Pilsen 2. Beide werken zijn rond 1965 te dateren en beide markeren ze op verschillende manieren de overgang tussen twee fasen die te onderscheiden zijn binnen het oeuvre van Van Genk, door Nico van der Endt omschreven als ‘een sprong naar complexiteit en fragmentatie’. [3]

Net als het geval is bij Rome Termini is een versie van Kathedraal Pilsen al te zien in de Brandpunt-reportage over Van Genk’s fantastische werkelijkheid uit 1964. Tijdens het afsluitende interview wordt de kunstenaar gefilmd tegen een achtergrond van een van zijn tekeningen. Het betreft de centrale afbeelding van Kathedraal Pilsen. Verwonderlijk is deze keuze niet: de tekening lijkt te voldoen aan de kenmerken van veel andere stadsgezichten van Van Genk, met centraal een groot gebouw (de Sint-Bartholomeüskathedraal) dat uittorent boven een deel van een stad – in dit geval het centrale plein van Pilsen, het Náměstí Republiky. [4] Nergens is echter te zien dat de collagetechniek al is toegepast, dat Van Genk de kathedraal en het plein is gaan gebruiken als centrale afbeelding in een veel groter en meer gelaagd werk.

Brandpunt Pilsen

Still uit de Brandpunt-reportage over Van Genk’s fantastische werkelijkheid – interview met Willem van Genk

En gelaagd, dat is Kathedraal Pilsen. In het midden van de jaren zestig begint Van Genk met het maken van collages op papier, waarbij hij oude tekeningen (al dan niet verknipt) samenvoegt tot een groter geheel, waarbij meestal ook nog teksten worden toegevoegd. Binnen deze groep van collages op papier zijn meer en minder complexe werken te onderscheiden. Kathedraal Pilsen is overduidelijk een van de meest complexe exemplaren. Rondom de centrale afbeelding zijn er zo’n dertig tot veertig inzetstukken, vrijwel zonder uitzondering uiterst gedetailleerd. In, om en door de afbeeldingen heen staan teksten, soms in de vorm van hotelnamen, affiches, spandoeken of uithangborden, soms ook als graffiti-achtige kreten. Vrijwel alle thema’s en motieven die we kennen uit het werk van Van Genk – vervoer, steden, reizen, beroemde mannen, klassieke muziek, geweld, communisme, optochten, kerken en kathedralen, treinstations, trambestuurders, trolleybussen, tanks, hotels, 1 mei, plattegronden, lijsten, de wereldtentoonstelling in Brussel in 1958, een meisjes met een ijsje – zijn terug te vinden in Kathedraal Pilsen, meestal meerdere malen.

Knipsel a

Kathedraal Pilsen, ca. 1965 (detail)

Een flink deel van deze thema’s en motieven in Kathedraal Pilsen is terug te voeren op de reis naar Tsjechoslowakije die Van Genk in 1963 maakte met Europa Express N.V. Daarmee is dat deel van het werk niet onschadelijk gemaakt, maar kan wel de interpretatie enigszins worden gestuurd. Zo is in twee stroken boven en onder de centrale afbeelding een soort route aangegeven, inclusief bordjes met plaatsnamen, die overeenkomt met de reisroute uit 1963. Halteplaatsen krijgen iets meer aandacht in de vorm van een klein tekeningetje. Verschillende inzetstukken verwijzen naar activiteiten en bezienswaardigheden tijdens de reis. Opvallend is bijvoorbeeld een portret van Richard Wagner linksboven, dat beter te duiden is als men weet dat op de tweede dag van de reis een stadsbezoek aan Bayreuth is gebracht. Via Wagner lopen vervolgens weer associaties met andere componisten, met Leipzig, met de DDR en zo verder. Vrijwel alles wat Van Genk in zijn reisverslag noemt, heeft een plaats gekregen in Kathedraal Pilsen.

Knipsel b

Kathedraal Pilsen, ca. 1965 (detail)

Van Genk is duidelijk lang elementen aan de collage blijven toevoegen, en dat is het eindresultaat niet ten goede gekomen. Het is een onevenwichtig werk, een mer à boire voor de liefhebber maar geen overtuigende eenheid. Indicatief voor het groeiproces is de meervoudige signatuur rechtsonder, die suggereert dat de kunstenaar gedeelten is blijven invlechten. Nico van der Endt verkocht het werk in 1988 samen met een andere grote collage van iets latere datum, Vervoer USSR, aan ‘een zekere Prof. Jacques Schotte […] voor het Musée de l’Université van Louvain-la-Neuve’. [5] Momenteel is het te zien als onderdeel van de tentoonstelling Woest in het Outsider Art Museum.


NOTEN

[1] Bibeb, “Ik ben een stuk grijs pakpapier”, p. 113.

[2] Het reisverslag is te zien op de website van de Stichting Willem van Genk (hier; geraadpleegd op 9 november 2019) en maakt ook deel uit van de tentoonstelling Woest in het Outsider Art Museum.

[3] Van der Endt, Kroniek van een samenwerking, p. 21.

[4] Terzijde zij opgemerkt dat ook deze tekening in tegenspraak is met de kenschets van het werk van Van Genk als zouden er geen lege plekken in voorkomen, wat dan meestal wordt gekoppeld aan zijn geestesgesteldheid: ‘Van Genk laat geen centimeter op zijn doeken onbeschreven. Hiermee poogt hij het contact met de realiteit op verbeten wijze te herstellen. Zo’n werkwijze is kenmerkend voor zijn dispositie.’ (Beljon, “Tien hoofdstukken schaal 1:100”, VII); ‘Het heel opvallende aan hem … dat nergens een lege plek op zijn schilderijen … dat vind ik nog wel iets heel typerends wat bij … ik wil niet eens zeggen zijn ziektebeeld maar zijn hele persoon past, enorme angst voor leegte …’ (psychiater P.P. van Gent in Ver van huis). Juist in veel van de stadsgezichten uit de jaren vijftig zijn grote delen van de tekeningen ingeruimd voor een uitgestrekte wolkenlucht met hier en daar een vliegtuig.

[5] Van der Endt, Kroniek van een samenwerking, p. 57.

Penning

Moskou (Sheffield) (800x655)

Moskou | ca. 1955 | gemengde techniek op papier | 115 x 140,5 cm | Museums of Sheffield | foto: Clemens Boon, Amsterdam

Let op: onderstaande tekst is in 2019 geschreven. Informatie kan deels verouderd zijn.

Willem van Genk maakte zijn publieke debuut als kunstenaar op zaterdag 6 december 1958, op pagina 2 van het Wekelijks Bijvoegsel van de Haagsche Courant. In zijn rubriek ‘Beeldende kunst’ laat R.E. Penning de lezer kennismaken met ‘een jongeman [die] met een groot pak tekeningen onder de arm, zich een beetje zenuwachtig bij de Academie voor Beeldende Kunsten aanmeldde […] Het bijzondere zat in de tekeningen zelf, die de jonge man — Willem van Genk is zijn naam — uitpakte voor de onder-directeur van de academie, de schilder Cees Bolding. Deze heeft in zijn lange loopbaan van leraar en schilder toch al heel wat onder ogen gehad, maar nog nooit zoiets als dit.’ [1] Van Genk is 31 jaar oud als hij zich, waarschijnlijk in november 1958, meldt bij de genoemde Haagse kunstacademie.

De tekst van Penning is om een aantal redenen belangrijk. Allereerst is er de historische component: Penning beschrijft vrij exact hoe Van Genk zich meldt, wie hem ontvangt, wat diens reactie is en wat de achtergrond en wensen van de kunstenaar zijn: ‘Hij zelf zou niets liever willen dan in zijn tekenen een middel vinden om uit zijn tegenwoordig milieu weg te komen (hij werkt overdag als ongeschoold arbeider).’ Daarnaast beschrijft hij het werk van Van Genk dat hij heeft gezien zowel technisch als inhoudelijk:

Het pak bleek een stapel slordig opgevouwen vellen goedkoop papier te bevatten, waar met pen en inkt en soms een beetje waterverf enorme stadsgezichten op waren getekend. […] Om de tekeningen, die ruim anderhalve meter breed en een meter lang zijn, is bij wijze van afsluiting een knalrood of zilverkleurig randje geverfd. Hier en daar, waar door het vouwen gaten zijn gekomen in het versleten papier, is op de achterkant een reepje plakband bevestigd.

Als in vogelvlucht glijdt de blik over een reusachtige mierenhoop van huizen, straten, pleinen, krioelend van mensen, auto’s en trams. Kolossale gebouwen rijzen op, meestal zijn het op de voorgrond stations, waarachter men weer een warnet van rails en wissels ontwaart. Torens, koepels en wolkenkrabbers steken hier en daar boven de huizenzee uit, die zich in de verte in nevels oplost. Op de gebouwen van enkele tekeningen staan vreemde lettertekens, Russische of Japanse. […] Als nietige, zwarte mieren krioelen de mensen tussen de auto’s en de trams, die voortglijden over de slangachtige, kronkelende rails. Als droompaleizen rijzen in dit koortsachtige gewriemel machtige stationsgebouwen op.

Verder noteert Penning ook uit eerste hand de methode die Van Genk voor zijn stadpanorama’s hanteert:

Het bleek dat Van Genk in oude reisgidsen zocht naar stadsplattegronden en afbeeldingen van gebouwen. Met zo’n plattegrond voor ogen posteerde hij zich dan in zijn verbeelding van een of ander punt van Moskou, Tokyo of New York en met behulp van zijn gegevens reconstrueerde hij voor zijn geestesoog het stadsbeeld. Uiteraard waren de plaatjes van enkele gebouwen die hij had, onvoldoende om een heel stadspanorama op te bouwen. Zijn verbeelding vulde echter de lacunes aan en zo ontstonden, na maanden lange arbeid, deze steden die er tegelijkertijd realistisch en fantastisch uitzien.

Opmerkelijk is dat Penning meteen al komt met het beeld van het spinnenweb, een constante in beschouwingen over Van Genk tot aan de titel van deze blog: ‘Met een verbetenheid, die nauwelijks meer geduld of toewijding genoemd kan worden, is dit alles getekend als een gewirwar, een spinneweb van zwarte inktlijntjes.’

Penning beschrijft niet alleen, hij interpreteert ook – vooral in psychologische zin:

Het zijn dagdromen, die deze steden uit de grond hebben getoverd. Verlangens en psychische conflicten en spanningen hebben er een uitweg gezocht. Het verlangen naar bevrijdende verten, maar vooral de pogingen te ontsnappen aan de benauwenis van een ziedende en borrelende heksenketel. […] Dit mengsel van geobsedeerde verbetenheid die op geestelijke spanningen wijst en aan de andere kant een zeker kinderlijke naïviteit en primitiviteit, maar toch ook weer een aangeboren grafisch talent, geeft aan deze tekeningen een wonderlijk karakter.

Uiteindelijk komt hij uit, zonder het te noemen, in de buurt van art brut en wat tegenwoordig outsider art heet:

Met dat al is Willem van Genk voor een academie een moeilijk geval. Wat moet men hem daar leren? Want het bijzondere van deze tekeningen is niet zozeer het talent wat er zich in manifesteert, doch de eigenaardige geestesgesteldheid. Men zou de tekeningen kunnen vergelijken met het kasteel dat een Franse postbode in zijn vrije tijd steen voor steen bouwde, veertig jaar lang. Dit vreemde droomkasteel is een bezienswaardigheid voor toeristen geworden, maar als de postbode voor architect had gestudeerd zou hij het nooit gebouwd hebben. Zo is het ook met Van Genk. Als hij op de gebruikelijke manier leert tekenen (en het is nog zeer de vraag óf hij daar aanleg voor heeft), dan zou hij zijn stadsgezichten niet meer maken.

In die laatste formulering klinkt de later veel geciteerde mening door van academiedirecteur Joop Beljon, die zich als voorvechter van het werk zou gaan opwerpen: men moet niet proberen Van Genk iets bij te brengen, dat zou zijn aangeboren talent alleen maar verstoren. [2]

Wie was deze Penning? Informatie over hem op internet is schaars, maar door hier en daar wat bij elkaar te schrapen is toch een beeld te geven. [3] Rudolf Ernst Penning werd geboren op 14 maart 1910 te Buitenzorg in Bogor, Nederlands-Indië, als zoon van Christiaan Apollos Penning en Hendrina Cornelia Wentink. Hij kwam in 1916 met zijn ouders naar Nederland en woonde tot 1932 in Den Haag. In dat jaar trouwde hij met Helena Alida Maria Bruin (1908-1996). Hierna vertrok hij naar Parijs, om in 1939 terug te keren naar Den Haag. In 1946 scheidde hij van zijn eerste echtgenote, waarna hij hertrouwde met Elisabeth Thérèse Hulshoff (1923-2005). Penning werkte als kunstcriticus voor de Haagsche Courant en als docent aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag. Dat laatste gegeven ontleen ik aan de website van het RKD, maar onduidelijk is welke jaren zijn docentschap omspant.

De tekst van Penning was tot voor kort in beschouwingen over Van Genk bekend onder de titel ‘Beeldende kunst’, de generieke naam van zijn rubriek. [4] Oorzaak was een doorgekopieerd krantenknipsel in de map over Van Genk bij het RKD in Den Haag, dat wel de tekst van Pennings artikel bevatte maar niet de eigenlijke titel, ondertitel en illustratie. Pas enkele maanden geleden ontdekte ik de volledige krantenpagina met alle gegevens en zag ik dat de illustratie in kwestie een van de grote Moskou-tekeningen betrof die in 1964 zouden worden getoond tijdens Van Genks eerste solotentoonstelling.


NOTEN

[1] R.E. Penning, “Reiziger in verbeelding. Een eigenaardig geval” in: Haagsche Courant [wekelijks bijvoegsel], 6 december 1958.

[2] Zie bijvoorbeeld: ““Zo’n natuurtalent mag je niets leren” zegt academiedirecteur J.J. Beljon”, in: De Telegraaf, 18 januari 1964.

[3] Informatie over Penning vond ik op een genealogische website, op een website met documentatie over beeldende kunst in Zuid-Holland en op de website van het RKD (alle geraadpleegd op 4 november 2019).

[4] Zie bijvoorbeeld Ans van Berkum e.a., Willem van Genk. Een getekende wereld, Zwolle 1998, p.135; en Jack van der Weide, “Nieuwe avonturen van Willem van Genk. Biografische notities”, in: Tijdschrift voor Biografie 5 (2016), nr. 1, pp. 67-75 (aldaar p. 74).